Hoe de Franse SF geen SF is – HSF (2018/X)

Een soort van korte impressie van Franstalige SF in Frankrijk – Alice Jouanno

Oorspronkelijk kom ik uit Frankrijk. Met oorspronkelijk bedoel ik dat ik tien jaar geleden Nederland vaag op een kaart van Europa aan kon wijzen. Het was dat land boven België, met Amsterdam en de stad met verschillende namen (Den Haag dus). Naar Leeuwarden, waar ik nu woon, of Utrecht waar ik eerst gewoond heb, had je niet hoeven vragen.

Ik kwam voor het eerst naar Nederland met het vliegtuig vanuit het Zuid-Franse Toulouse, waar ik 19 jaar daarvoor geboren was. Toen ik eenmaal wist dat we boven Nederland vlogen, was mijn eerste commentaar dus begrijpelijk: ‘wat zijn de veldgrenzen recht’ en ‘wat veel sloten’. Dit zeg ik niet alleen zodat jullie mij de door de redactie goedgekeurde gallicismen en anglicismen niet kwalijk nemen, maar ook omdat het uiterst relevant is voor mijn ervaring met, en opvattingen over, sciencefiction.

Iedereen heeft zijn eigen unieke ervaring met sciencefiction in het algemeen en het ontdekken ervan in het bijzonder. Het is maar net welk boek je als eerste las, welke film je als eerste zag, welk spel je als eerst speelde en wat daarop volgde. Uiteraard heeft de taal (of talen) waarin je op dat moment leest invloed op welk materiaal voor jou beschikbaar is. Bij mijn onderzoek voor dit artikel (“schrijf iets over SF in Frankrijk”) viel me echter iets anders op.

De taal waarin je leest beïnvloedt niet alleen welk materiaal je onder ogen krijgt, maar ook je begrip van het genre in zijn geheel. Dit komt niet alleen door de thematiek die altijd cultureel beïnvloed is, maar ook door de nuances van taal en door de categorisering van verhalen. Zo ontdekte ik onder andere dat de grenzen tussen SF en andere genres niet alleen persoonlijk zijn.

Misschien komt dit voor jullie niet als een verrassing. Voor ik erover ging schrijven had zo’n constatering mij ook niet verbaasd. Als vertaalster en taalfanaat weet ik als geen ander hoe cultuur en taal met elkaar verbonden zijn. Toch ontdekte ik dat het bij SF veel dieper gaat dan dat ik zelf in eerst instantie dacht.

Als ik probeer een lijst te maken van de voor mij belangrijke Franse SF-verhalen, loop ik tegen een probleem aan dat niets met geheugen te maken heeft. Wel met iets dat wellicht een groot deel van de aantrekkingskracht van ons genre is je kan er namelijk niet over schrijven zonder eerst de vraag te stellen: ‘Wat is sciencefiction eigenlijk?’.

Iedereen heeft een beeld bij de term sciencefiction, maar tegelijk heeft iedereen een fundamenteel persoonlijke opvatting van wat het is. Dit maakt SF aan de ene kant een duidelijk omkaderd genre dat iedereen kent en zijn er aan de andere kant zoveel meningen over als er lezers en schrijvers zijn. Toch zijn er cultureel en taalkundig bepaalde trends te vinden.

 

FANTASTIQUE

Of een verhaal het stempel sciencefiction verdient hangt af van een aantal kernbegrippen. Het meest fundamentele is het ‘wat als’ element. SF is bovenal speculatie. SF wordt ook regelmatig aangeduid als speculatieve fictie in plaats van sciencefiction. Of zijn sciencefiction en speculatieve fictie twee verschillende maar overlappende betekenissen van SF? Ook hiervoor geldt: het is net wat je eigen opvattingen zijn. Of deze speculatie over het verleden of de toekomst gaat, doet er vaak niet toe. Het kan dus een voorspelling zijn, maar ook een verhaal waar de irrelevantie van tijd een kernbegrip is (de Thessaly-trilogie van Jo Walton illustreert dit uitstekend).

Ik heb er lang over gedaan om te snappen wat er mis ging bij mijn onderzoek voor dit artikel. Ik vond te weinig over wat ik wilde weten en te veel waar ik voor mijn gevoel niet naar zocht. Het was een lange reeks van ‘ja dit weet ik maar oh wacht daarom’ ontdekkingen terwijl de antwoorden de hele tijd letterlijk voor mijn neus stonden. Ik was er eigenlijk al over aan het schrijven zonder in te zien wat ik aan het uitleggen was. Tot ik er niet meer om heen kon bij de, dacht ik toen, laatste loodjes van mijn artikel: SF is geen Frans begrip. Begrijp me niet verkeerd, er is heel veel Franse SF. Maar bijzonder weinig hiervan wordt als SF geschreven of omschreven. Het is op zijn best fantastique, wat weer net iets anders is dan fantastisch en zeker iets anders dan fantasy (leuk hè, taal). Fantastique is een ouder en veel omvattender begrip dan fantasy.

De aanwezigheid van magie is direct een aanwijzing dat een verhaal onder fantasy valt (of misschien speculatieve fantasy voor nog een SF-afkorting) en niet onder sciencefiction. Dit komt doordat wetenschap een ander kernbegrip van SF is (wat bij speculatieve fictie dus weer ontbreekt). Waarbij technologie niet per se in detail uitgelegd hoeft te worden maar wel uit te leggen moet zijn in semi-realistisch wetenschappelijke zin. Wat je beschouwt als zodanig hangt weer af van je eigen opvattingen.

De aanwezigheid van magie doet er bij fantastique echter niet toe: het is een overkoepelend genre dat in principe (aldus de Stichting Fantastisch Genre) dezelfde lading dekt als fantastiek in het Nederlands (sciencefiction, fantasy en horror) maar met opmerkelijk meer literaire trekjes. Hoeveel er in Frankrijk hoe dan ook minder onderscheid wordt gemaakt tussen literatuur en de verschillende genres dan in Nederland, wordt sciencefiction alsnog sneller als minderwaardig gezien dan fantastique.

Het enige wat alle fantastiqueverhalen gemeen hebben is een mate van suspension of disbelief. Zo valt absurdisme ook onder fantastique. En SF uiteraard ook. Hier zien we dus dat taalkundige contextgrenzen voor cultureel getinte genregrenzen zorgen. Jacques Sternberg heeft dit al in 1958 uitgebreid besproken in zijn bekende essay Une Succursale du Fantastique nommée Science-Fiction (A Branch of the Fantastic Called Science Fiction).

 

VAN EIGEN BODEM

Over het algemeen hangt ons begrip van wat sciencefiction inhoudt en welke verhalen de klassiekers binnen het genre zijn steeds minder van nationaliteit af. Dit komt onder andere omdat er nu sneller en meer (‘beter’ zou ik niet willen zeggen) vertaald wordt dan in de vorige eeuw. Des te belangrijker is het om als lezer en schrijver te beseffen welke invloed je eigen nationaliteit heeft op je verbeelding. Gelukkig zijn er steeds meer schrijvers die (opnieuw) het belang van hun afkomst ontdekken. Als voorbeeld kan ik Bernard Werber noemen, in Nederland bekend van de trilogie De Mieren. Voor mij was hij de eerste schrijver die nog actief aan het publiceren was op het moment dat ik hem ontdekte. Hij kwam ook nog eens uit mijn stad, wat je ook met een moeilijk te duiden subtiliteit in zijn werk terug leest. Als je uit Toulouse komt dan. Vermoedelijk leest Hex van Thomas Olde Heuveult ook net anders als je in de buurt van Beek bent opgegroeid.

Alle auteurs verwerken nu eenmaal, meer dan zij zelf doorhebben, hun eigen kernwaarden in wat ze schrijven. Maar misschien wordt dit binnen SF sneller zichtbaar omdat het genre je per definitie uit je vertrouwde omgeving haalt met andere aannames en begrippen. Wat er alsnog in het werk overblijft als vanzelfsprekend laat afkomst blijken. Dit maakt SF tot een van de meest cultureel getinte literaire genres.

‘La Nuit des Temps’ van Barjavel is het eerste boek wat ik gelezen heb wat mij aanbevolen werd als zijnde SF. Ik las de oorspronkelijke Franstalige eerste editie uit 1968, waar ik destijds ongetwijfeld niet de waardering voor had die ik nu heb. Ik hecht niet snel aan materiële zaken, maar dit is een van de op twee handen te tellen boeken die niet één, maar twee, één-koffer-verhuizingen hebben overleefd. Ik zou een compleet artikel kunnen wijden aan de vertaling van deze titel. Ik snap wel waar het destijds mis is gegaan. De letterlijke vertaling ‘De nacht van tijden’ klinkt niet en dekt bovendien de lading en de nuances van de Franse titel niet. Maar tussen de Engelse titel ‘The Ice People’ en de Nederlandse titel ‘De liefde van Elea’ kan ik niet kiezen welke ik het minst erg vind. Het is bijna knap hoe dicht op de grens van spoiler en misvatting ze liggen, maar ik durf toch tegen beter weten in te hopen dat dat ook de bedoeling was.

Aan de ene kant zou ik ervan uit willen gaan dat jullie het boek allemaal gelezen hebben en aan de andere kant wil ik het risico niet lopen dat ik ook maar één iemand spoilers geef. Als je het niet gelezen hebt zou je je nu kunnen afvragen of mijn mening niet gekleurd is door mijn nostalgische blik. Kom er vooral zelf achter.

Ik vraag me af of hetzelfde niet voor het hele verhaal geldt als voor de titel: zo onmiskenbaar Frans dat de helft van wat er niet verteld wordt nooit over kan komen in een andere taal. Dit is wellicht een boek, zoals er meer zijn, dat in zijn oorspronkelijke taal gelezen zou moeten worden.

Anders kan je er bijna beter óver lezen dan het zelf lezen. Maar ook al is je Frans er goed genoeg voor, dan nog zal een myriade aan culturele elementen die niet tekstueel zijn je ontgaan. Taal is cultuur en cultuur is taal. Dit is ook de reden waarom ik zo graag vertaal: het is in beginsel bijna onmogelijk.

 

PAO!

Ik heb dit boek zo vaak herlezen dat het deel is gaan uitmaken van wie ik ben op een veel fundamenteler niveau dan veel van mijn andere ‘lievelingsboeken’. Toch heb ik het moment waarop ik bij de eerste keer lezen besefte dat ik snapte hoe de plot in elkaar stak, tot mijn grote verdriet, nooit kunnen herbeleven. Ik vrees dat dit ook enigszins met leeftijd te maken had. Ik durf niet in te schatten hoe snel een volwassene het door zou hebben.

Een aantal citaten worden beschouwd als kenmerkend voor dit boek, waaronder ‘They’re here! They’re us!’, maar geen ervan doet recht aan context noch uitvoering. Toch blijft mijn persoonlijke favoriet het geweldig brutale en poëtische ‘On veut pas de vos conneries!’ (letterlijk: ‘Wij hoeven jullie kutzooi niet!’).

Het is een van de weinige verhalen, in welke medium dan ook, waar ik ooit echt om heb moeten huilen. Een beetje om het verhaal, maar vooral om de uitwerking, want daar gaat het uiteindelijk om. Je moet niet alleen een goed verhaal met mooie wendingen hebben, je moet het ook goed kunnen vertellen, en de voorspelbare elementen onvoorspelbaar kunnen maken, door ze wel of juist niet te verdraaien, en dat doet Barjavel uitstekend.

Het is moeilijk om de specifiek culturele impact van dit boek uit te leggen. Zeggen dat dit boek als geroepen kwam in de context van de studentenrevolte en proteststakingen van 1968, dekt de lading niet. Barjavel heeft de essentie van de onvrede van zijn tijd en volk op zo’n manier vastgelegd dat het niet te vermijden is. In ‘La Nuit des Temps’ wordt er, uiteraard, ook gestaakt. Bij de demonstraties roepen studenten ‘Pao’, wat nee betekent. Ik ben geboren in 1989, en zoals alle Franse jongeren, heb ik best vaak gestaakt en gedemonstreerd.

De ‘manifs’ (afkorting van ‘manifestations’) zijn meer een initiatieritueel dan de letterlijke vertaling naar proteststakingen in het Nederlands zou doen vermoeden. Het begint met: ‘Ben je het niet eens met je lesrooster, ga dan voor de deur van de schooldirecteur zitten tot hij opendoet.

Maar pas op, je moet wel sterke argumentatie hebben.’ Bij staking hoort debat. Ben je het ergens niet mee eens? Ga dat dan op straat roepen tot er zoveel mensen meelopen dat jullie een probleem zijn geworden. Dán pas wordt er geluisterd. Een rijk democratisch verleden zullen we maar zeggen. Ik heb wel eens Pao geroepen bij een demonstratie en er werd sneller geluisterd toen ik dat deed. Echt waar!

Ik hoorde pas lang na het lezen van Barjavels boek over de ingrijpende culturele en politieke gebeurtenissen van 1968. Ik begreep toen dat ‘ze’ ons waren geweest. ‘They’re here, they’re us’. Misschien toch niet zo’n slecht citaat, met een beetje context.

 

OP DE GRENS

Barjavel vindt zichzelf geen SF-schrijver. Dat is kenmerkend voor veel Franse SF-schrijvers. Speculatief, apocalyptisch, fantastisch, filosofisch, politiek, hedendaags, literair, visionair, populair: allerlei etiketten die Franse schrijvers op hun verhalen plakken maar sciencefiction noemen ze hun werk niet graag. Zelfs hun biografieën spreken er voorzichtig over: je komt eerder de woorden ‘touchant à la science-fiction’ tegen (op de grens van). Misschien omdat ze zich liever als erfgenamen zien van Jules Verne van wie de Wonderreizen internationaal erkend zijn als een van de fundamentele SF-werken terwijl ze in de Franse imaginaire een andere plaats innemen, dichter bij de werkelijkheid.

Barjavel legt het uit als geen ander: ‘’[…] Wij gaan de ruimte verkennen. De ontwikkelingen gaan steeds sneller. Het is Jules Verne die ons in die richting heeft geduwd. Zonder Verne zou de 20ste eeuw op hetzelfde niveau zijn gebleven als de 19e. Vóór mij hebben mijn vader en mijn grootvader Jules Verne gelezen toen ze kind waren. Hij is in alle talen van de wereld vertaald zodat tijdens de tweede helft van de 19e en het eerste deel van de 20ste eeuw alle kinderen die konden lezen de puberteit in gingen met zijn werk. Ik ben ervan overtuigd dat het merendeel van de roepingen om wetenschapper te worden of onderzoek te gaan doen, daar vandaan komt. […] Zeker is dat gedurende honderd jaar de kinderen van onze wereld het oeuvre van Jules Verne hebben opgezogen. Eenmaal volwassen hebben zij de verlangens uit de Wonderreizen meegenomen, verlangens zo sterk dat ze hebben geleid tot de technische mogelijkheden waarmee ze konden worden gerealiseerd. Om uiteindelijk op de maan te landen waar Jules Verne hen de weg naar had gewezen. En men zal verder gaan, steeds Jules Verne indachtig. Nooit is er een schrijver geweest met zo’n invloed op de geschiedenis van de mensheid.’’ (Uit een interview van Barjavel voor een speciale Jules Verne-editie van het Franse literaire magazine Les Nouvelles Littéraires (n° 2463), 24 maart 1966, vertaald in nummer 43 van Verniaan, het tijdschrift van de Nederlandse Jules Vernes Genootschap door Dave Bonte, in 2008, gemoderniseerd voor dit artikel door de HSF redactie).

In Frankrijk wordt SF, zeker in de twintigste eeuw, vooral beschouwd als Amerikaans. Huxley, Silverberg, Asimov, Heinlein, Wells en Bradbury worden vertaald en gelezen maar komen zelden naast Verne en Barjavel in de boekenkasten. Werber en Voltaire liggen weer elders, meestal wel in de buurt van elkaar. Of het tegenwoordig anders is durf ik niet te zeggen. Wel is het zo dat men zich vaker bewust is van het onderscheid, maar toch blijft volhouden dat fantastique fundamenteel anders is, meer literair, en misschien meer Frans, dan SF.

 

JASJES EN STEMPELS

‘L’Evadé de l’an II’ is een boek dat door een nostalgische bril is gekleurd. Ik wil het ook nooit herlezen. Het is een van de vele jeugd SF-boeken van de Belg Philippe Ebly. Ik noem deze specifiek omdat het het eerste boek was waardoor ik als kind besefte dat ik niet de enige was die ‘wat-als’ vragen stelde bij ware gebeurtenissen (en niet alleen fantasy dus). En sterker nog: die besefte dat je erover kon lezen en schrijven. Dit soort boeken zijn in grote aantallen te vinden in elke Franse schoolbibliotheek. Met alle genres dwars door elkaar en zonder onderscheid in collecties als ‘La bibliothèque verte’ en ‘Livres de poche Jeunesse’, waarbij pas in 2007 een aparte SF-collectie werd ingevoerd.

Een van de meest productieve Franse schrijvers op het gebied van jeugd-SF is Danielle Martinigol. Haar vele klassieke SF-verhalen worden vaak omschreven als goed uitgevoerde Heinlein voor tieners. Tegen de tijd dat ik voor het eerst een van haar boeken te pakken kreeg (L’or bleu, best goed te lezen door de grote hoeveelheid heerlijke clichés) had ik al aardig wat Barjavel en Asimov achter de kiezen. Hierdoor voelden haar boeken als het zien van Disneyfilms ná het lezen van de klassiekers waar ze op gebaseerd zijn.

Ik vond haar maatschappelijke onderwerpen interessanter dan het SF-aspect. Dat is misschien wat zij en anderen YA-schrijvers zo goed kunnen: het juiste jasje vinden om elk onderwerp geschikt te maken voor jongeren. Dat is ook de kracht van SF als genre. Je kan het over alles hebben door simpelweg te zeggen: nee, je vergist je, het gaat over een ander volk/ figuur/ tijd/ planeet/ grondstof/ kwestie/ ideologie… oftewel, They’re not here, they’re not us. SF is dus eigenlijk de ultieme (volwassen) versie van YA.

Sciencefiction heeft vaak een uitermate kritische wijze van vertellen en dat moet ook, want dat is een van de voornaamste bestaansrechten van het genre. Volgens Werber moet sciencefiction speculatief zijn met een sociologisch of politiek kritisch jasje. Dus niet een western-avontuur met een SF-jasje, wat hij als uiterst oninteressant en teleurstellend beschouwt. Werber is dan ook een van de Franse auteurs die zich het stempel SF wel toe eigent.

De Franse neiging om SF niet als SF te bestempelen lijkt ook het vervelende neveneffect te hebben dat het Franse SF-genre voor het buitenland veel kleiner lijkt dan het in werkelijkheid is. Zo worden werken van Voltaire geregeld onder fantastique gecategoriseerd, terwijl hij internationaal toch zeker als een groot literair schrijver gezien wordt en absoluut niet als SF-schrijver. Maar als Micromégas geen SF is weet ik het toch ook echt niet meer.

Ik zou nog tientallen pagina’s lang door kunnen gaan over Franse SF. Er is zoveel te zeggen over Franse beeldverhalen en Franstalige SF van buiten Frankrijk, over de eigenheid van Franse SF-films en nog veel meer. Maar ja, ik moet ergens stoppen met mijn ‘korte’ impressie, dus bij deze. Wordt vervolgd.

Eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).