Het duikersspel – Jesse Ball

Duikersspel.jpg

Het duikersspel – Jesse Ball (SF)
Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam – Antwerpen (2020)
237 pagina’s; prijs 20,00
Oorspr.: The Divers’Game – (HarperCollins, New York – 2019)
Vertaling: Jan Willem Reitsma
Omslag: Brigitte Slangen/Rijksmuseum, Amsterdam

‘Het duikersspel’… ik werd er niet blij van toen ik het las, dat moet ik eerlijk toegeven. Nu hoef je van een dystopie natuurlijk ook niet blij te worden. Bij Young Adult dystopiën gloort er meestal nog wel eens wat licht aan het einde van de tunnel, maar dat is dan toch nog wel een beetje om de tere kinderzieltjes nog een beetje te sparen. Dit is een volwassen dystopie en hij is gitzwart en giftig. Soms… voordat het corona gebeuren om ons heen greep, dacht ik ooit wel eens dat de toekomst de kant, geschetst in ‘Het duikersspel’, wel eens op zou kunnen gaan en verre van een utopie zou worden. Nu, er middenin zittend, zie ik de wereld een stuk positiever. Mensen zijn vriendelijker, rustiger, beleefder, groeten elkaar en hebben meer geduld. Althans zo lijkt dat aan de buitenkant. Binnenskamer schijnt het huiselijk geweld toch wel toegenomen te zijn. Het is natuurlijk afwachten wat er gebeurd als dit gedoe weer achter de rug is. Meer van voor die tijd, of breekt er toch een nieuwe tijd aan. We zullen het zien.
Dit boek had ik trouwens bijna gemist. Normaal gesproken speur ik op internet naar alle nieuw te verschijnen genre titels om daarmee te bepalen welke boeken ik zou willen recenseren. Ik heb daar een soortement van derde zintuig voor ontwikkeld wat nu eigenlijk bij de Fantastische lectuur en literatuur hoort, of niet. Aan de buitenkant zie je het er niet altijd aan af en aan dit boek al helemaal niet. Ook aan de titel is niet altijd te bepalen wat het is. En zelfs aan de beschrijving op de achterflap heb je amper voldoende om een oordeel te vellen. Gelukkig viel het mijn goede vriend en FANDATA collega op in de boekensectie van de VPRO gids en kon ik dit belangwekkende boek toch nog tot me nemen.

Want belangwekkend is het wel. Het verhaalt van een toekomstige samenleving in een wereld die verdeeld is in twee kampen, de patsers en de kwadra’s. De patsers mogen kwadra’s doden en dat doen ze ook met groot gemak. Elke patser heeft een gasmasker aan zijn riem, samen met een gastank en als ze de situatie bedreigend vinden, of gewoon niet bevalt, dan zetten ze hun gasmasker op en draaien het gastankje open. Einde kwatra’s! Deze situatie is ontstaan door de grote aantallen vluchtelingen die het land overspoelden. Eavan Garing, eerst nog een volksvertegenwoordiger, maar later kanselier, wilde de vele vluchtelingen wel verwelkomen, maar wel op voorwaarde dat ze herkenbaar zouden zijn. Veel van de vluchtelingen droegen bij aankomt een rode muts en hij besloot dat het hun merkteken zou worden. Iedere vluchteling kreeg een rode muts op hun wang getatoeëerd en zo wisten ze wie wie was. Ze werden opgesloten in hun kwadranten en van lieverlee kwamen daar de rechtelozen en misdadigers bij. Geen gevangenissen meer. De kwadra’s mochten naar buiten en werk aannemen, maar ze mochten ook in hun kwadranten blijven en dan werden ze door de overheid van voedsel en kleding voorzien. Omwille van de bescherming van de gewone burgers kregen die gasmaskers en tankjes met vier kleuren gas, ieder met zijn eigen uitwerking.

Dit is een beetje de achtergrond waarin het verhaal zich afspeelt en het verhaal is wrang. Kanselier en gas, dat doet wel heel erg aan een totalitair systeem denken zoals in de tweede wereldoorlog. Het verhaal is ook op een licht experimentele manier verteld. Geen hoofdstukken en heel veel witregels en alinea’s. Ik vond het fascinerend om te lezen en ben blij dat ik het niet gemist heb. Door die vele witregels was het wel zo uit, maar dat mocht de pret niet drukken.

Jos Lexmond

Damien Love – Robotjacht

Robotjacht.jpg

Damien Love – Robotjacht (JFA) – 326p.
Robotjacht 1
(Monstrous Devices – Viking, Penguin Young Readers – 2018)
Uitgeverij Condor, Amsterdam (2019) € 17,99
Vertaling: Maria Postema
Omslag: Studio Blikgoed/Jim Hoover

Weer maar eentje voor de lijst met boeken die ik best in mijn jeugd gelezen zou willen hebben. Die lijst groeit en groeit maar en ik ben er blij mee. Laten we maar aannemen dat ik deze in mijn tweede (of derde) jeugd gelezen heb. Kind zijn met de kinderen blijft een leuk devies, waar ik me steeds aan probeer te houden. Het levert nog steeds leuke, en vooral originele, verhalen op waar ik nog steeds van weet te genieten. Zeker in deze onzekere tijden, waarin ik me toch in de niet benijdenswaardige positie verkeer en deel uitmaakt van de risicogroep, waarbij de boodschap is: Thuisblijven. Normaal gesproken doe ik de boodschappen hier en vermaak me ermee, ook al in het kader van in beweging te blijven, gedurende de week steeds naar een andere winkel (die ook wel verder bij ons vandaan liggen) te gaan en daar op koopjesjacht te gaan. Omdat ik ook zelfs kook, kan je dan ook eens wat experimenteren. Nu dus even niet en ben ik afhankelijk van wat mijn vrouw mee naar huis sleept. Nou ja… alles gaat weer over op den duur zullen we maar zeggen. Verder vermaak ik me prima. Business as usual, zou ik haast zeggen. Ik houd me voornamelijk bezig met boeken. Ik zal er niet teveel over uitweiden, maar voornamelijk check ik of boeken al opgenomen zijn FANDATA. Dat is een database die we met een aantal mensen al jaren aan het opzetten zijn. Ik kijk dus of boeken en verhalen opgenomen zijn en of ze volledig zijn. Geweldig leuk werk waar ik me sinds 1984 al mee vermaak en nu, sinds ik het arbeidsproces achter me gelaten heb, veel intensiever mee bezig ben. En lezen en recenseren. Men kan het slechter treffen, nietwaar?

Wel… genoeg over mijn hobby (wat ik eigenlijk best als werk zie). Laten we het eens over ‘Robotjacht’ hebben. Oplettende lezers zal het opgevallen zijn dat ik dit boek in de categorie Jeugd Fantasy geplaatst heb en niet in Jeugd SF. Daar is een reden voor en die onthul ik kortelings. ‘Robotjacht ‘is het romandebuut van Damien Love. Hij is een Schotse auteur die in Glasgow woont en van huis uit is hij een journalist die voornamelijk over films, muziek en televisieprogramma’s schrijft.

Het verhaal zelf. Alex, twaalf jaar oud, krijgt van zijn opa die over de hele wereld zwerft een oude tinnen robot. Deze is bijzonder, had opa gezegd. En dat was ook zo. Alex zit op zijn kamer en staart naar de robot. Zijn telefoon trilt en de computer piept. Nieuwe berichten op allebei de apparaten. ‘We gaan je pakke sneue freak’, luidt de boodschap van acht verschillende en vreemde mensen. Alex zucht en verwijdert ze. De robot is ongeveer twaalf centimeter hoog. Hij komt volgens de postzegels op het pakpapier uit Praag. Hij ziet en boos en ellendig uit, met een log lijf dat op een oude kachel lijkt. De volgende avond wordt Alex wakker van een zachte klik. Klik. Trrr, Klik, Trrr. Hij ontdekt dat er allemaal kleine robotjes door zijn kamer bewegen. Op het moment dat Alex door een van de robotjes geprikt lijkt te gaan worden, stormt zijn opa de kamer binnen en… dat is het begin van een dolle tocht door Europa en over de daken van Parijs, van Alex samen met zijn opa die eindigt in Praag.

Het verhaal gaat dus niet over robots, maar iets magisch waardoor het speelgoed werkt, en meer… . Toen ik dit boek bestelde dacht ik in eerste instantie ook dat het SF zou zijn. Ik werd dus verrast en op een aangename manier mag ik zeggen. Ik heb uitermate genoten van dit verhaal. Een tweede deel van ‘Monstrous Devices’ is het Engels al aangekondigd: ‘The Shadow Arts’ en zou ongeveer nu moeten verschijnen. Vertalen maar, zou ik zeggen!

Jos Lexmond

Ruimte voor vrouwen: Calculating Stars – HSF (2019/3)

Mary Robinette Kowal heeft dit jaar een Hugo gewonnen voor haar boek The Calculating Stars. In haar dankwoord verwees Kowal naar “the Mercury 13” als inspiratiebron voor het verhaal. Het boek is een groot ‘wat als’ verhaal gegoten in een jasje van alternatieve geschiedenis en een beetje sciencefiction. De grootste ‘wat als’ die naar voren komt is de vraag wat er gebeurd zou zijn als vrouwen wel gelijke kansen zouden krijgen binnen het Amerikaanse ruimtevaartprogramma. In het boek lukt het de hoofdpersoon wel wat de Mercury 13 vrouwen niet lukte – Elma is de eerste vrouwelijke astronaut. Het boek leest vlot, maar is duidelijk geschreven voor een publiek dat goed op de hoogte is van de algemene Amerikaanse geschiedenis vlak na de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder op de hoogte is van de vroege ontwikkelingen in de lucht- en ruimtevaart. Er worden vanaf 1952 veel feiten subtiel, en minder subtiel, aangepast waardoor de maanlanding vervroegd plaats moet vinden. Zonder voorkennis gaat een diepere laag in het boek verloren. Wat jammer is, want dit boek is zoveel meer dan alleen een feministische roman.

Wie waren de Mercury 13 nou eigenlijk en wat is hun verhaal? William Randolph Lovelace II ontwikkelde voor NASA het testprogramma waarmee vastgesteld kon worden of mannelijke kandidaten geschikt waren om de ruimte in te gaan. De kandidaten waren allemaal testpiloten. Tijdens het ontwikkelen van het programma vroeg William Randolph Lovelace II zich af of vrouwen de tests ook zouden kunnen halen. Hij financierde het testprogramma zelf en het doel was vooral om zijn eigen nieuwsgierigheid te bevredigen. Hij wilde weten of vrouwen andere resultaten zouden laten zien dan mannen. Er werd in die tijd nog vaak gedacht dat vrouwen en mannen biologisch zo verschillend waren dat vrouwen niet hetzelfde als mannen konden presteren. Aan het onofficiële testprogramma voor vrouwen deden 25 kandidates mee waarvan er 13 overbleven die de selectietest succesvol doorliepen. Deze vrouwen komen in de officiële geschiedenis van NASA helemaal niet voor.

Alle kandidates waren, net als hun mannelijke collega’s, ervaren piloten. De bekendste kandidate was Geraldyn “Jerrie” Cobb. Zij is de enige van de 13 kandidates die alle drie de testfases voor het Mercury programma heeft doorlopen. Dit waren de fysieke, mentale en simulatietests die de mannen ook doorlopen hebben. Ze scoorde bij de beste 2% en zou als ze een man geweest was zeker deel uitgemaakt hebben van de Mercury 7 groep. Misschien zou ze dan zelfs wel de eerste Amerikaan in de ruimte geweest zijn. Het heeft niet zo mogen zijn, ondanks het feit dat ze onderdeel geweest is van een campagne in de jaren 60 om vrouwen toe te laten tot het ruimtevaartprogramma.

Het heeft jaren geduurd voordat vrouwen officieel onderdeel mochten uitmaken van het testprogramma voor astronauten van NASA en voor Jerrie Cobb kwam het te laat. De eerste officiële vrouwelijke kandidates werden toegelaten in 1978 toen de opleidingen voor het Space Shuttle programma begonnen. Astronaut Sally Ride was de eerste Amerikaanse vrouw in de ruimte in 1983 tijdens missie STS-7. Eileen Collins was de eerste vrouwelijke piloot van een Space Shuttle tijdens missie STS-63 in 1995. Mae Carol Jemison was de eerste Afro Amerikaanse vrouw in de ruimte in 1992. Ze heeft daarna nog een kleine rol gespeeld in de aflevering  Second Chances van Star Trek The Next Generation.

Over de Mercury 13 vrouwen is een documentaire verschenen die te zien is op Netflix. De afgelopen tijd is er meer aandacht voor de onbekendere delen van de ruimtevaartgeschiedenis.

Dit artikel, door Marlies Scholte Hoeksema, is eerder verschenen in HSF (2019/3).

us.macmillan.com/series/ladyastronaut/

netflix.com/mercury13/

maryrobinettekowal.com/

vpro.nl/programmas/chasing-the-moon/

.

Black Mirror: Striking Vipers – HSF (2019/3)

De aflevering “Striking Vipers” in het vijfde seizoen van Black Mirror verkent op weergaloze wijze homoseksualiteit tussen afro-Amerikaanse mannen door middel van virtual reality. Nu is homoseksualiteit, laat staan de afro-Amerikaanse beleving daarvan, een onderwerp waar ik weinig over kan vertellen. Toch heeft de redactie van de HSF mij gevraagd om een artikel over deze aflevering te schrijven. Dit omdat de virtual reality ervaring die in deze aflevering neergezet wordt, het naamgevende computerspel “Striking Vipers”, een fighting game is. Ik ben, zacht gezegd, een fan van dat genre en laat dus geen kans liggen om er over te praten, zeker niet als ik het kan combineren met mijn passie voor de fantastische genres.

Wat zijn fighting games, waarom hebben de makers van Black Mirror gekozen voor een dergelijk spel voor deze aflevering, en waarom zit er in vredesnaam een ijsbeer in Striking Vipers? Dat zijn vragen die ik in dit artikel hoop te beantwoorden.

Fighting games zijn, kort gezegd, spellen waarin twee spelers ieder een enkel personage besturen in een een-op-een martial arts gevecht. Deze definitie is erg kort door de bocht. Er zijn fighting games waarin spelers meerdere personages besturen (zoals de Marvel versus Capcom serie), of waar meer dan twee spelers aan mee kunnen doen (zoals de Smash Bros serie). Ook gaat het lang niet altijd meer om martial arts gevechten. Maar het genre vindt zijn oorsprong in het hierboven beschreven scenario. Het genre kent ontstond in zijn huidige vorm met het verschijnen van Street Fighter 2: The World Warrior in 1991. Street Fighter 2 was zelf weer het resultaat van een reeks pogingen gedurende de jaren 80 om de actie van martial arts films, die internationaal doorgebroken waren met de film Enter the Dragon (1973), te vatten in een computerspel. Dit leidde tot de ontwikkeling van spellen zoals Double Dragon (1987) en Final Fight (1989) waarin vechtersbazen zich een weg banen door hordes slechteriken. Er waren ook pogingen om het idee van een martial arts toernooi om te zetten naar een computerspel. Een vroeg voorbeeld hiervan was het spel Karate Champ (1984) waarin een enkele speler het opnam tegen een reeks computergestuurde tegenstanders. Street Fighter (1987) was wat dat betreft niet echt een origineel spel. Wat het toevoegde aan het genre waren speciale (sterk overdreven en vaak bovennatuurlijke) bewegingen die de speler met een specifieke joystickbeweging en knoppencombinatie kon uitvoeren. Het tweede spel in de Street Fighter reeks, daarentegen, was een fenomeen. Dit spel stelde spelers in staat te kiezen tussen 8 personages met ieder verschillende speelstijlen en speciale bewegingen. Spelers konden het niet alleen opnemen tegen computertegenstanders maar ook tegen elkaar. Street Fighter 2 was niet het eerste spel dat dit mogelijk maakte, maar wel het eerste spel dat rondom dit idee gebouwd was. Er werd dan ook rekening gehouden met de onderlinge balans tussen de verschillende personages. Ook bevatte Street Fighter 2 als eerste spel in het genre een “combo” systeem waarin een beweging de andere kon volgen zonder dat de tegenstander deze kon blokkeren. Deze innovaties maakte werkelijke competitie tussen spelers met geavanceerde strategieën mogelijk. Het fighting game genre zoals we die nu nog kennen was geboren.

Street Fighter 2 was een weergaloos succes en veroorzaakte een tsunami aan spellen die het voorbeeld volgde: Fatal Fury: King of Fighters (enkele maanden later in 1991), Mortal Kombat (1992) en Samurai Showdown (1993) zijn slechts enkele voorbeelden die de tand des tijds hebben doorstaan.

Hoe groot het fenomeen Street Fighter 2 was is mooi te zien in hoe het spel nu wordt gebruikt in media. In de animatiefilm Wreck it Ralph (2012), een ode aan de vergane glorie van de arcadehallen, zit een scène waarin de arcadekast van het fictieve spel Fix It Felix door de jaren heen blijft staan terwijl andere spellen komen en gaan. Ten minste, totdat Street Fighter 2 ernaast wordt gezet en de twee spellen naast elkaar blijven staan. Ook in de film Captain Marvel (2018), die zich afzpeelt in de jaren ’90 van de vorige eeuw, wordt een Street Fighter 2 arcadekast getoond om ons aan die tijdsperiode te herinneren.

Het is dan ook niet zo verbazingwekkende de makers van Black Mirror hun fictieve spel Striking Vipers voornamelijk op Street Fighter hebben gebaseerd. Er zitten dan ook meerdere verwijzingen naar Street Fighter in de aflevering. Zo is er een virtuele vecht/seks-scene in waar een van de karakters vanuit een stadssteeg een aangelegen gebouw in wordt gegooid. Dit is een expliciete verwijzing naar het “Bustling Side Street” level van Street Fighter V.

Maar waarom zijn de makers van Black Mirror voor een fighting game gegaan? Dit heeft naar mijn mening een aantal redenen. Ten eerste dat ze een spelgenre wilden gebruiken dat een belangrijke rol speelt in de relatie tussen twee afro-amerikaanse mannen. Fighting games komen voort uit de arcadehallen, ondersteund door de gemeenschappen die daar ontstonden rondom de geest van competitie. Deze gemeenschappen (de fighting game community) ontstond veelal in stedelijke omgevingen onder (voornamelijk) jongens die zich elders niet welkom voelden. Dit maakte van de fighting game community in de Verenigde Staten een etnisch diverse gemeenschap. Nog steeds vormen fighting games de meest etnisch diverse onder de zogeheten eSports. Een fighting game was dus een logische keuze om een relatie tussen afro-Amerikaanse mannen onder de loep te nemen.

Een andere reden waarom men voor een fighting game is gegaan is omdat het (over het algemeen) een een-op-een spel is. Dat betekent dat het spel een privé-plek kan zijn voor Danny en Karl. Het verhaal had een hele andere lading gehad als ze, bijvoorbeeld, voor een Battle Royal spel (waarbij grote groepen spelers betrokken zijn) hadden gekozen.

Ook de ervaring van het spelen van een fighting game werkt mee. Een fighting game kan op meerdere niveaus gespeeld worden van casual tot het hoogste niveau van competitie. Voor veel spelers is een fighting game een excuus om op knoppen te rammen en wat lol te hebben. Fighting games staan niet bekend om hun gebruikersvriendelijkheid, al is daar de afgelopen jaren veel verbetering in gekomen. Je moet over het algemeen een mate van expertise hebben om van de strategische en tactische aspecten van fighting games te kunnen gaan genieten. Als je dat niveau hebt bereikt dan worden fighting games een, voor mij althans, verslavende mengeling van strategie, tactiek, executie en het leren lezen van je tegenstander. Verder dan dat niveau ben ik nooit gekomen en zal ik ooit nooit komen, maar het was genoeg voor mij om in ieder geval te snuffelen aan het hogere niveau. Ik heb aan meerdere toernooien meegedaan en al ben ik nooit voorbij de voorrondes gekomen, ik heb mijn mannetje kunnen staan tegen ervaren toernooispelers. Er vindt op dat hogere niveau iets magisch plaats, iets wat ik maar een paar keer heb meegemaakt. Die paar keer waren genoeg voor mij om te begrijpen waarom sommigen een groot deel van hun leven besteden aan het ondersteunen van het fighting game fandom.

Dit artikel, door Eddie A. van Dijk, is eerder verschenen in HSF (2019/3).

netflix.com/blackmirror/

streetfighter.com/

 

Fire Emblem: Three Houses – HSF (2019/3)

Wat als Zweinstein een militaire academie was? Dat is, in een notendop, het basisconcept van het computerspel Fire Emblem: Three Houses voor de Nintendo Switch.

De hoofdpersoon wordt aangesteld als docent aan die academie, als begeleider van een van de drie klassen, de Three Houses. Iedere klas, ieder met een eigen verhaallijn, is gekoppeld aan één van de drie rijken van het continent Fódlan, samengebracht in een school die gelieerd is aan het fantasy equivalent van het Vaticaan. Je begeleidt je studenten, geeft les, leert hen (en hun medestudenten) kennen, bouwt banden op en leidt ze in tactische turn-based veldslagen.

Naarmate de weken verstrijken bouw je door middel van verschillende activiteiten (zoals gedeelde maaltijden en het houden van theekransjes) banden op met je leerlingen, je collega’s en andere bewoners van de school. Zo volg je een heel schooljaar, waarna een tijdsprong van vijf jaar volgt. Als je je leerlingen terugziet, zijn de drie rijken in een bittere strijd verwikkeld. Studiegenoten vechten tegen studiegenoten, docenten tegen leerlingen, met regelmatig hartverscheurende gevolgen. Zo nu en dan had ik in ieder geval de wens om mijn leerlingen een knuffel te geven. Jammer genoeg was daar geen knop voor.

De aankleding van het spel, dat zo nu en dan mierzoet is, staat in schril contrast met het oorlogsdrama dat zich gedurende het spel ontvouwd. Dit contrast in combinatie met de Persona-achtige simulatie van sociale interactie en de X-Com-achtige veldslagen maakt dit spel tot een van mijn favorieten van dit jaar. Ik zie mezelf dit spel dan ook meerdere keren doorlopen, minstens één keer voor iedere klas.

Deze recensie, door Eddie A. van Dijk, is eerder verschenen in HSF (2019/3).

fireemblem.nintendo.com/three-houses/

Verhalen Vertellers 2

Verhalen-vertellers-2.jpg

Verhalen Vertellers 2 (DIV)
Uitgeverij Macc, Rijen (2019)
241 pagina’s; prijs 16.95
Omslag: Tais Teng

Met de verschijning van, wat nu dus ‘Verhalen Vertellers 1’ is geworden was ik al heel erg content. Lees er mijn recensie op de site van het NCSF er nog maar eens op na. Nu, met de verschijning van ‘Verhalen Vertellers 2’, is dat tevreden zijn, een trend aan het worden. Ik ben alweer heel erg content met deze prachtige verzamelbundel en hoop dan maar dat de uitgaven van ‘Verhalen Vertellers’ dan ook maar een trend gaat worden. Het zou heel erg mooi zijn als we dit jaar ‘Verhalen Vertellers 3’ zouden mogen zien verschijnen. Het kan zomaar een mooie jaarlijkse traditie gaan worden. Met hoop in het hart.

Net als de eerste versie bevat ‘Verhalen Vertellers 2’ een tiental verhalen van Nederlandse en Vlaamse coryfeeën uit de fantastiek, aangevuld met een aantal nieuwelingen waarvan ik niet eerder verhalen mocht smaken, zoals Vince Penders, Nanouk Kira en Gerd Goris. Maar ik zal ze allemaal even nalopen.
De bundel opent met ‘De schat van Mars’ van Johan Klein Haneveld. Niet onaardig, maar het haalt het niet bij zijn tweede verhaal ‘Misrekening’ wat ik zeer goed vond met een bijzonder verrassend einde.
Theo Barkel volgt met ‘De Martiaanse connectie’ een degelijke SF, wat een vervolg is op zijn verhaal ‘Wedergeboorte’ uit de eerste bundel.
Op zijn beurt gevolgd door Jaap Boekestein die een zeer vermakelijk, over de top mag ik wel zeggen, SF/Fantasy componeerde waar ik zeer smakelijk om heb moeten grijnzen.
Maar dan… Karel Smolders, iemand die al jaren druk timmert aan het verhalencircuit en dan moet je vooral denken aan de Junior Monsterboeken waar hij jaarlijks een bijdrage levert. Met ‘Requim voor Julie’ schreef hij een prachtige Ziltpunk avant la lettre, ofwel een verschroeiend dystopisch verhaal.
Dan Martijn Kregting, een tijdje uit de roulatie (als schrijver) geweest, maar nu weer helemaal terug. Net een boek ‘Als een leven botst’ uitgebracht (ook bij MACC) en hier en nu met het ontroerend mooie verhaal ‘Daar bij de sterren’.
Johan Klein Haneveld hadden we al gehad en dan komen we aan bij de drie nieuwelingen. Vince Penders, als eerste. ‘Het gedicht dat overnieuw moest’. Ik weet eerlijk gezegd niet wat ik daarmee aan moet. Het is geschreven als een soort gedicht. Het rijmt inderdaad, maar zelfs na nog een keer lezen kon ik er nog weinig kaas van maken. God weet dat ik het geprobeerd heb. Het kan natuurlijk zijn dat het een experimenteel verhaal is, wat ik niet snap. Dat kan, maar de kans is klein. Met recht een gedicht dat overnieuw moest. Ik zou het nooit opgenomen hebben, vrees ik.
Nanouk Kira is geboren in Middelburg en debuteert dit jaar met ‘de roman ‘Drakenhart. Voor mij debuteert ze hier ook met haar verhaal ‘Rozen hebben doornen’. Wat een degelijke Fantasy is, maar ik vrees dat het niet heel erg veel toevoegt aan het genre.
Gerd Goris is geïnspireerd door Tolkien en Feist en zijn debuutroman ‘Goedzo en de Zoeker’ is zojuist verschenen bij MACC. Het verhaal ‘De meesterproef’ speelt zich in dezelfde wereld als voornoemd boek. Hierbij geldt wat mij betreft hetzelfde als bij Nanou Kira. Ook een degelijke Fantasy, maar niet meer dan dat.
Dan… last but not least. De Uitsmijter. Jawel… met hoofdletter U. Tais Teng en Jaap Boekestein, een duo dat zich allang bewezen heeft en grossiert in een prima samenwerking met geweldige verhaalresultaten. ‘Een kring van cantharellen’ is prachtig origineel en dolle pret.
Tais Teng is overigens, ook de producent van de omslag en het is weer een puik staaltje werk. Ook dat mag van mij een jaarlijks terugkerend fenomeen worden!
Als ik het beste verhaal uit deze bundel zou moeten noemen, dan zou ik daar behoorlijk wat moeite mee hebben. De anthologie is dermate afwisselend dat het lastig is de verhalen met elkaar te vergelijken. Ik nomineer er vier en dan mag u zelf uitmaken welke U de beste vind. Karels Smolders, Martijn Kregting, Johan Klein Haneveld met ‘Misrekening’ en Tais Teng & Jaap Boekestein. Hoe dan ook… hulde voor Theo Barkel die weer een prachtige verzamelbundel afgeleverd heeft. Op naar ‘Verhalen Vertellers 3’.

Jos Lexmond

Doolhof der Dimensies – Jeremy Lachlan

Doolhof-der-Dimensies.jpg

Doolhof der Dimensies – Jeremy Lachlan (JFA)
Jane Doe 1
Uitgeverij Fantoom (2019)
410 pagina’s; prijs 17,99
Oorspr.: Jane Doe and the Cradle of All Worlds (Hardie Grant Egmont, Australië – 2018)
Vertaling: Sandra C. Hessels | Creative Difference
Omslag: Marco Guadalupi

De lijst van boeken die ik wel in mijn jeugd had willen lezen, als ze er geweest zouden zijn, wordt langer en langer. Zojuist heb ik ‘Doolhof der Dimensies’ van Jeremy Lachlan er ook maar weer aan toegevoegd. Je mag natuurlijk gevoeglijk aannemen dat ik er waarschijnlijk destijds toch geen tijd voor gehad zou hebben, al zou ik misschien dan wel niet zoveel boeken voor een tweede, derde of voor de hoeveelste keer opnieuw gelezen hebben. Je weet het niet en het is ook niet belangrijk. Gedane zaken nemen geen keer en ik ben momenteel er al heel erg blij mee dat ik überhaupt dit soort boeken kan lezen en mag beoordelen. Ik ben een gezegend mens, dat mag gezegd, dat ik dit soort boeken aan mijn eigen lijstje van jeugdliefdes toe mag voegen en hoop dat ik dat, tot in lengte van dagen, kan en mag blijven doen.

Hoe dan ook… maar weer over tot de orde van de dag. Laten we het eens over ‘Jane Doe’ ofwel ‘Doolhof der Dimensies’ hebben. Het is het romandebuut van Jeremy Lachlan, een Autralische schrijver die met ‘Doolhof der Dimensies’ de Australian Book Industry Award 2019 voor het boek van het jaar voor oudere kinderen, gewonnen heeft. Dat is al iets, nietwaar? Ook nam hij ooit $ 100 mee naar huis in een karaokewedstrijd, waar hij even trots op is. Hij kwam op het idee voor de Jane Doe Kronieken terwijl hij verdwaald was in het Cairo Museum.

Waar gaat het over. Jane Doe woont in een kelder bij de familie Hollow in Bluehaven, die haar liever zien gaan dan komen, omdat ze denken dat ze vervloekt is. Bluehaven is net een gigantisch doolhof, maar Jane Doe kent elk steegje en straatje en weet hoe ze overal snel moet komen. Tegenwoordig mag ze alleen af en toe naar buiten om een boodschap voor de Hollows te doen, hout sprokkelen, rijst kopen, maar vroeger glipte ze er regelmatig tussenuit, vooral ’s nachts. Dan dwaalde ze bij het maanlicht over straat, doorzocht ze afvalbakken van de buren op kleding en snuisterrijen en soms vond ze een late snack voor haar vader en zichzelf. In Bluehaven is een Heilige Trap. De kolossale trap is kaarsrecht, brokkelt links en rechts wat af en strekt zich helemaal uit tot aan de top van de steile heuvel in het midden van het eiland, tot hij wordt opgeslokt door een gigantische stenen deur. Het is de toegang tot Bluehavens grootste schat en onderwerp van de Klaagzang: Het Slot. Duizenden jaren hebben de mensen van Bluehaven het aanbeden en zijn ze erdoorheen gereisd naar de Anderwerelden, maar nu staat het er al veertien jaar zo bij. Inactief, levenloos en ontoegankelijk. Dat was vanaf het moment dat Jane Doe en haar vader arriveerden. Ze zeggen dat er een storm was. Ze zeggen dat haar vader door de poort struikelde en bovenaan de Heilige trap ineenstortte. Ze zeggen dat de aardbeving onmiddellijk plaatsvond. Daarna is Jane Doe’s vader verdwenen en begint er voor haar een koortsachtige zoektocht. Haar vader is verdwaald geraakt in een gebied dat diverse werelden met elkaar verbindt, een levensgevaarlijk labyrint van constant veranderende kamers, gruwelijke valstrikken en geheime doorgangen.

‘Doolhof der Dimensies’ is een rollercoaster van avonturen, die je welhaast met ingehouden adem ondergaat. Het is zelfs zo dat je het boek regelmatig weg moet leggen om adem te scheppen. Het is een behoorlijke pil die mij in ieder geval een leuke tijd bezig gehouden heeft en het verhaal is nog niet over. Het tweede deel staat achter in het boek al aangekondigd. De Engelse titel is: ‘Key of all Souls’. Wanneer de Nederlandse vertaling uitkomt is nog niet bekend, maar wat mij betreft mag het nu zijn.

Jos Lexmond

De verdwenen magiër – Piers Torday

De-verdwenen-magiër.jpg

De verdwenen magiër – Piers Torday (JFA)
Uitgeverij Luitingh-Sijthoff B.V., Amsterdam (2019)
282 pagina’s; prijs 17,99
Oorspr.: The lost Magican – (Hodder and Stoughton, Londen – 2018)
Vertaling: Aimée Warmerdam
Omslag: Suzanne Bakkum/Ben Mantle

Piers Torday stond al langer op mijn lijstje van schrijvers die ik beslist nog eens wilde lezen. Hij is een Britse schrijver die momenteel in Londen woont en zijn carrière begon in het theater met life comedy op het het Edinburgh Festival. Daarna maakte hij de overstap naar de televisiewereld. Hij komt uit een schrijversfamilie: zijn grootvader was journalist en zijn vader is een gerenommeerd auteur in Engeland. Hij debuteerde in 2013 met ‘The Last Wild’ (vertaald: ‘De laatste wilde dieren’), wat later een trilogie zou worden en won er meteen de Guardian Children’s Fiction Prize in 2014 mee. Zijn latere boeken had ik al opgemerkt in de bibliotheek en daardoor ontstond mijn nieuwsgierigheid naar Torday. Met ‘De verdwenen magiër’ kreeg ik de eerste kans om eens een boek van hem te lezen en te recenseren en het resultaat daarvan heb je nu onder ogen.

Het lezen van ‘De verdwenen magiër’ riep bij mij heel sterk het gevoel op een boek van C.S. Lewis te lezen. Je weet wel van de ‘Narnia’ reeks, waarvan ik zelf in mijn jeugd ook meermalen ontzettend van genoten heb. Bij het dankwoord dat Piers Torday achterin het boek schreef, bleek dat ik gelijk had en dat ‘De leeuw, de heks en de kleerkast’ (het eerste deel van De Kronieken van Narnia) zijn absolute lievelingsboek was. Het was dus niet zo gek van mij te denken dat ‘De verdwenen magiër’ een eerbetoon was aan een van de grootste klassiekers uit de kinderliteratuur en een poging van Torday om vanuit een modern oogpunt een soortgelijk verhaal te bedenken. Naar mijn bescheiden mening is hij daar uitstekend in geslaagd. Het ademt C.S. Lewis in al zijn poriën. Iets wat ik alleen maar kan toejuichen.

Waar gaat ‘De verdwenen magiër’ over. Het is het verhaal van vier kinderen: Simon, Patricia, Evelyn en Larry. Na de oorlog sturen hun ouders de kinderen Londen uit, omdat hun huis bij een bombardement beschadigd is en ze een nieuw huis moeten zoeken. Vader zet hen op een overvolle trein die richting Salisbury in Wiltshire, in de buurt van Stonehenge, boemelt. Ze krijgen onderdak bij professor Diana Kelly (een vriendin van hun moeder) in Barfield Hall, een statig herenhuis waarvan er wel meer in die buurt zijn, maar de kinderen vinden het oud en chic. Ze mogen overal komen, alleen de bovenverdieping is verboden terrein. Maar als je kinderen iets verbied, dan komt daar meestal niets van terecht. Larry waagt zich tot op de bovenste verdieping waar hij een deur ziet waar, hij weet het zeker, eerst geen deur was. Het is een hele oude deur. Als hij de deur opent komt hij in een gigantische bibliotheek. Als hij van de aanwijsbordjes TOEN, EENS en NOOIT toch maar TOEN kiest komt hij in een gedeelte van de bibliotheek waar heel veel verhalen en boeken staan die hij al kent, zoals: ‘Alleen op de wereld’, ‘De wind in de wilgen’ en dergelijke. Er staan er honderden, maar eentje trekt hem als een magneet: ‘De schatkist uit sprookjesland’. Larry weet haast zeker dat hij dit zou mogen lezen. Sprookjes waren tenslotte voor iedereen. Hij gaat er maar eens goed voor zitten, maar komt nooit aan het eerste sprookje toe. Al bij het omslaan van de eerste pagina, voelt hij iets in zijn pols prikken. “Eén beweging, beste Lezer, en dit is het laatste boek dat je ooit aangeraakt hebt.” Een klein mannetje, niet veel groter dan zijn duim, houd met het ene handje de rug van het boek vast en in de andere hand heeft hij een zwaard waarmee hij in Larry’s pols prikt.

Leuk tot zo ver? Dan verder zelf maar lezen en genieten. Want genieten is het. Echt, ik zei het al, de sfeer van Narnia zit er helemaal in. Voor nu is dit een standalone, maar ik hoop dat er nog eens door Piers Torday geschreven wordt over EENS en NOOIT, want die intrigeren me mateloos en wie weet wat voor moois daar nog verborgen ligt.

Jos Lexmond

Spoorloos en andere verhalen – Frank Roger

Spoorloos.jpg

Spoorloos en andere verhalen – Frank Roger (DIV)
De Sciptomanen vzw/Schrijverspunt (2020)
254 pagina’s; prijs 18,00
Omslag: Johnny Bekaert –graphic things
ISBN 978-94-6266-406-7

Stiekem, welhaast op kousenvoeten, is Frank Roger over de gehele wereld beroemd geworden met zijn verhalen. Verhalen die dermate simpel van idee zijn, dat je je wel eens afvraagt, waarom daar nooit iemand anders opgekomen is. Aan de andere kant zijn ze zo subliem uitgewerkt zoals alleen Frank Roger dat kan en daarmee maakt hij ze zeer herkenbaar. Ik denk dat als ik een verhaal van zijn hand zou lezen waar geen naam onder zou staan, ik ze uit duizenden (nou ja… honderden, of in ieder geval tientallen) zou herkennen als de zijne. Frank Roger publiceert al sinds het midden van de jaren zeventig verhalen in Nederlandstalige tijdschriften, fanzines en bloemlezingen. Als ik even in FANDATA mag spieken, dan tel ik daar 252 titels (buiten de verhalen in deze bundel) in alle mogelijke Fantastieke genre’s en dan zullen we er her en der nogal wat missen denk ik zo. We hebben vast wel obscure en minder obscure tijdschriften gemist hebben, die we hopelijk nog eens tegen zullen komen. Ik zag laatst de mededeling dat zijn verhaal ‘Leegloop’ in Weirdo’s 128 verschenen was. Ik wist niet dat dit blad nog steeds bestond. De laatste Weirdo’s die we in Fandata opgenomen hebben is nr. 75 uit 2006. Dat wil dus zeggen dat we er al een dikke vijftig (!) gemist hebben. God weet hoeveel verhalen van Frank Roger dat zijn. Maar goed… om maar eens wat andere, vroege voorbeelden te noemen … in 1975 verscheen ‘Het examen’ in SF Magazine 43 en ‘Booby Trap’ in de Maxi Hoho 222 in 1976 en ga zo maar door. De rij is welhaast eindeloos. Zijn werk wordt ook gretig opgepakt in het buitenland. Op de achterflap van ‘Spoorloos’ staat te lezen dat hij reeds in veertig talen vertaald is en dat is beslist geen sinecure. Met een grote regelmaat verschijnen mededelingen op facebook dat er weer een verhaal is gepubliceerd in een Chinees, Koreaans, Russisch of Fins (of wat voor taal dan ook) tijdschrift. Dat moet een hele rare gewaarwording zijn. Dat je naam onder een verhaal staat dat in het cyrillisch of in het Chinees gedrukt is. Je kunt er zelf geen letter van lezen (neem ik aan tenminste) en je moet er maar op vertrouwen dat de vertaling enigszins overeenkomt met wat je zelf in het Nederlands hebt geschreven en dat de bedoeling van het verhaal overkomt. Nou ja… hoe dan ook: leuk, leuk, LEUK!!!
Wat Frank Roger eigenlijk nog maar weinig heeft gedaan tot nu toe is het uitgeven van zijn verhalen in bundels. Er zijn er bij mijn weten slecht drie. Waaronder ‘De trein naar nergens en andere verhalen’ verschenen in 2005 bij de Free Musketeers. ‘Een glimp van goud’ met slechts 4 verhalen en ‘De zeven smaken van de vooruitgang’ beiden bij het Zinkend Schip ook in 2005. Maar het kan goed dat we er daar ook van gemist hebben. Genoemde bundels zullen niet erg uitbundig aangeschaft zijn neem ik aan. Ik begrijp eigenlijk niet dat een reguliere uitgeverij nooit eens initiatieven heeft ontwikkeld om Frank Roger uit te geven. Hij timmerde toch voldoende aan de weg, zou je zeggen.
Maar goed… nu is er ‘Spoorloos en andere verhalen’ een behoorlijk lijvige bundel met dertig van zijn verhalen, waarvan er een negental eerder en elders (ongetwijfeld in een fanzine oid) verschenen. De verhalen zijn in alle genres zoals SF, Fantasy en er is er zelfs een waarbij in niet weet in welk genre die in te delen zou zijn. ‘Kritische massa’, Fantasy of Horror? Er zijn er zelfs een paar bij die volgens mij geen genre verhalen zijn, maar daarover is waarschijnlijk te discussiëren. De meeste zijn vermakelijk, ingenieus en soms irritant omdat ze plotsklaps uit en afgelopen zijn, terwijl dat heel erg logisch is, maar ik er nog niet klaar mee was. Ik had er nog wel een tijdje mee door kunnen gaan. Wat het beste verhaal is? Geen idee! Als ik toch een keuze uit het rijke aanbod zou moeten maken, dan zou ik denk ik voor ‘Bibliopolis’ gaan. Omdat boeken tijdloos zijn. Of misschien ‘Vol pension’ omdat je daar droevig je fantasie kunt beleven. Of misschien wel: ‘De vallende ster’, effectief in zijn geweldige simpelheid. Of… nee, ik kan geen keuze maken. Hoe dan ook heb ik me een hele tijd geweldig vermaakt met ‘Spoorloos’. Kom snel met een nieuwe bundel uit je geweldige oeuvre, Frank. Ik zit er helemaal klaar voor.

Jos Lexmond

Jack Vance – Nachtlamp

Nachtlamp.jpg

Jack Vance – Nachtlamp (SF) – 464p.
Spatterlight, Amstelveen (2019) € 19,99
Het Verzameld Werk van Jack Vance 58
(Night Lamp – (Underwood Books, Grass Valley (1996))
Vertaling: Annemarie van Ewyck
Omslagontwerp: Howard Kistler
Omslagillustratie: Jos Bergeron
(Verkrijgbaar via Amazon.de)

Staccato vallen de boeken en verhalenbundels van Jack Vance van uitgeverij Spatterlight, de een na de ander op de mat. Voor mijn gevoel veel vaker dan het boek in de maand (de frequentie waarin de boeken bij Spatterlight verschijnen), maar dat ligt meer aan mij dan aan Spatterlight. Hoewel, de laatst verschenen boeken zijn wel erg dikke pillen, die de stapel ‘Nog te lezen’ nog veel hoger maken. Nou was die stapel al veel te hoog, en ook dat ligt aan mij. Want als ik recensieboeken aan het bestellen ben via mijn eigen ‘Te verwachten’ lijstje heb ik de neiging er veel te veel te bestellen. Want die is mooi (denk ik dan), en die, en die, oh en die moet eigenlijk ook. Meer in ieder geval dan ik logischerwijs aankan. Gelukkig krijg ik niet alle boeken die ik aanvraag, maar toch is de stapel af en toe dramatisch hoog enmoet ik als een dolle aan het lezen slaan. Maar gelukkig ben ik een groot leesliefhebber en komt alles meestal wel weer op zijn pootjes terecht. In ieder geval tot de volgende bestelling en dan zijn de ogen toch weer groter dan de beschikbare tijd. Ik moet me toch eens leren beheersen. Maar goed… als ik dan toch ergens een overdosis van moet krijgen, dan toch maar van boeken en dan vooral van de verhalen van Jack Vance.

Het is waarschijnlijk inmiddels een publiek geheim dat ik een groot bewonderaar (misschien mag je zelfs wel stellen dat ik hem adoreer) van Jack Vance ben. Ik bewonder zijn schrijfstijl (altijd met een lichte, of wat zwaardere, ondertoon van humor, maar het meest kan ik toch zijn wereldbouw bewonderen. Waar hij die geweldige ideeën voor de prachtige werelden, waarin prachtige en minder prachtige wezens wonen, met soms wel heel aparte gedragingen en gewoonten, vandaan haalt is me een raadsel. Maar dat ik daar altijd van genoten heb, en nog steeds, moge duidelijk zijn.

Genoeg over mij. ‘Nachtlamp’ dus. Jack Vance schreef het verhaal in 1995 toen hij reeds volledig blind was, zo las ik in de maandelijkse nieuwsbrief van Spatterlight bij de aankondiging van het verschijnen van ‘Nachtlamp’. Dat is dus helemaal een staaltje van zijn kunnen ten top. Je moet het allemaal toch maar in je hoofd houden. Misschien is dit fantastische avontuur precies daardoor ook zo gedetailleerd en kleurrijk geworden? Wie zal het zeggen… Het feit is dat de zoektocht van de jonge Jaro Fath naar zijn afkomst voor Vance een gelegenheid was om weer eens alle registers open te trekken en ons in een schrijfstijl die duidelijk voortvloeit uit die van ‘De Kronieken van Cadwal’ te trakteren op een wilde rit door zijn verbeelding.

Op expeditie naar het semibeschaafde Camberwell redden Hilyer en Anthea Fath, een stel antropologen die er onderzoek verrichten naar de muziek van de onwelriekende Vongo-zigeuners, een kind dat door een groepje boerenpummels bijna wordt doodgeknuppeld. De jongen is hysterisch en duidelijk getraumatiseerd. In het lokale ziekenhuis wordt zijn primaire geheugen gewist zodat hij zich niets meer herinnert. Behalve dat hij Jaro heet en de gedachte aan een sinistere , in het zwart geklede man, buiten in het maanlicht. De kinderloze Fath’s adopteren Jaro en nemen hem mee naar hun thuiswereld waar hij in betrekkelijk rust kan opgroeien tot een knappe en intelligente jongeman. Na verloop van tijd ging Jaro een neiging to ingekeerdheid ontwikkelen die zijn ouders bezorgd maakten. Ze waren bang dat de gebeurtenissen uit het verleden weer op zouden spelen. Ze hadden hem nooit verteld wat er zich destijds op Camberwell had afgespeeld. Een aantal oude herinneringen hadden zich herstelt en plaagden hem. Uiteindelijk besluit Jaro dat jij ruimtevaarder wil worden en uit wil gaan zoeken wat er precies met hem aan de hand is.

Prachtig verteld avontuur waar ik destijds al meer dan van genoten had. Sinds 1996 had ik het niet meer gelezen en dus was dit welhaast een nieuwe Vance voor me. Geweldig!!!

Welnu… weer een aan de kant. Snel door met ‘Chateau d’If en andere verhalen’. Weer een hele dikke pil, maar met schitterende verhalen als bijvoorbeeld: ‘Kruistocht naar Alambar’ en het titelverhaal. Weer Genieten, inderdaad… met een hoofdletter G.

Jos Lexmond