Clank! Legacy – Acquisitions Incorporated – HSF 2023/3

Acquisitions Incorporated is een Clank! Legacy spel. (Hierna aangeduid als CLAI)

Een legacy spel, waar steeds meer van zijn, is een spel dat je een aantal keren moet spelen met hetzelfde gezelschap, omdat elk spel beïnvloed wordt door de keuzes die gemaakt zijn in het vorige spel.

Clank! is in zijn oorspronkelijke vorm een deckbuilding spel waarin je het domein van een boze draak binnen sluipt om kostbare artefacten te stelen. Hoe dieper je komt, hoe waardevoller de buit.
Je moet alleen wel voorzichtig zijn, want als je een verkeerde stap zet: Clank! Geluiden stappelen op en trekken de aandacht van de draak. Om ervoor te zorgen dat je levend ontsnapt moet je dus elke beurt opnieuw goed inschatten wat er nog lukt en wat je nog wil wagen.

Clank! is een bordspel met kaarten. Elke speler heeft zijn eigen deck en het opbouwen daarvan is essentiel. Je begint elke beurt met vijf kaarten in je hand en je speelt ze allemaal uit in een volgorde die je zelf kiest. De meeste kaarten genereren grondstoffen, waarmee je je kunt verplaatsen, nieuwe kaarten kunt kopen en monsters die je onderweg tegenkomt kunt bevechten voor voordelen of om überhaupt verder te komen op het bord.

Elke speler begint met dezelfde kaarten in zijn stapel, maar omdat je andere kaarten kunt kopen die veel verschillende dingen kunnen doen, vormt ieder speler langzaam zijn kaarten naar een eigen strategie (maar ook niet te langzaam, anders kom je er niet aan toe om ze te benutten).

Elk nieuw verkregen kaart komt eerst op je aflegstapel, dus je trekstapel wordt groter en, als het goed is, beter, elke keer dat je opnieuw moet schudden.

De basis van het spel blijft in CLAI hetzelfde.  Bij elk potje heb je twee doelen: eerst een artefact bereiken en vervolgens je beginplek weer bereiken voordat je geroosterd wordt door de steeds bozer wordende draak. Dit uit zich in een zakje dat gevuld wordt door blokjes in de kleur van de spelers naarmate ze Clank! geluid maken (soms pech, soms het gevolg van een keuze), vervolgens worden er bijna elke ronde afhankelijk van getrokken kaarten en andere gebeurtenissen een aantal blokjes er blind uitgehaald, wat leidt tot schade. Een karakter kan maar zoveel schade lijden voor hij een drakenmaaltijd wordt. Dood is dan ook dood. Je komt in het volgende potje wel weer tot leven, maar met een nadeel waar je van af moet zien te komen, en minder punten, als je al bijna thuis was, of zelfs helemaal geen, als je nog te ver de wereld in was.

CLAI is iets coöperatiever dan de oorsponkelijke Clank! in de zin dat je het met zijn allen beter probeert te doen dan een fictieve andere groep: Dran Enterprises. Of dat lukt, hangt af van heel veel (gezamenlijke) keuzes en de soms vergaande consequenties daarvan, omdat elk spel invloed heeft op het verloop van de volgende spellen. Zo komen er bepaalde optionele missies wel of niet beschikbaar.

Het voorbereiden van elk potje kan dan ook een halfuur in beslag nemen. Er worden voor en gedurend elk spel stickers aan het bord toegevoegd, kaarten aan stapels en verhaallijnen voorgelezen. Het spel vormt zich met elk potje dus steeds meer naar het gezelschap. Oh ja en er worden kaarten vernietigd, daar moet je tegen kunnen, we stoppen ze gewoon in een aparte enveloppe, maar uit het spel is uit het spel. Zonde zou je kunnen zeggen, maar voor een spel van net geen honderd euro, haal je er veel uren plezier uit, gezien elk spel tot 3 uur in beslag kan nemen. En als het Legacy gedeelte uitgespeeld is schijn je er nog verder mee te kunnen als je zeer eigen versie van een gewone Clank! Pret zat dus, wat mij betreft een aanrader.

Deze recensie, door Alice Jouanno, is eerder verschenen in HSF (2023/3).

Clank! Legacy: Acquisitions Incorporated – Dire Wolf Digital

Final Fantasy XVI – Grimdark Chocobos – HSF 2023/3

Final Fantasy XVI: Grimdark Chocobos


De roman De Goede Zoon, waarmee Rob van Essen in 2019 de Libris literatuurprijs won, is een valstrik voor lezers van Nederlandstalige literatuur. Het begint als zoveel literaire romans met een blanke man in een midlife crisis, die zijn onbestemde gevoelens uit in spitse observaties over de Nederlandse samenleving en zijn strikte christelijke opvoeding. Gaandeweg worden er echter steeds meer science-fictionelementen in de roman verwerkt, tot het eindigt als je reinste near future sciencefiction. Het boek is als drijfzand, dat de lezer van Nederlandstalige Literatuur het gevoel geeft dat die zich op bekend terrein begeeft, maar die langzaam en onherroepelijk de sciencefiction in zuigt.

De Goede Zoon, juist door deze manier van omgaan met sciencefiction, heeft mij doen beseffen dat Nederlandstalige literatuur een genre is net als sciencefiction, fantasy, thrillers en al die andere boeken die als genreboeken worden weggezet. Ook Nederlandstalige literatuur heeft zijn eigen terugkerende elementen en thema’s, verwachte verhaalstructuren en stijlelementen en zijn eigen clichés. Het is juist die geleidelijke overgang van het ene genre naar het andere dat de elementen van beide zo mooi met elkaar contrasteert.

Nu verwacht ik dat sommigen van jullie terugkijken naar de titel van dit stuk en zich afvragen wat dit alles te maken heeft met Final Fantasy, Grimdark of Chocobos. Ontwikkelaar Square Enix heeft met dit meest recente deel van een van de belangrijkste Japanse fantasycomputerspelreeksen een poging gedaan om het spel aantrekkelijker te maken voor de Amerikaanse en Europese markt. Dit is niet de eerste keer dat ze dit proberen. Sinds Final Fantasy XII uitkwam in 2006 is de serie immers steeds meer afgedwaald van de turn-based gevechtssystemen richting meer actie georiënteerde speelstijlen welke populairder zouden zijn in de westerse markt. Final Fantasy XVI gaat hier zeker verder in dan eerdere spellen in de reeks. Maar wat deze poging voor mij extra interessant maakt is dat ze dat ook proberen met dezelfde methode die Rob van Essen gebruikt in De Goede Zoon. Ze presenteren een wereld en een verhaal die sterk aanhaken op wat zij zien als de huidige standaard binnen de westerse fantasy. Gaandeweg introduceren ze steeds meer elementen uit het subgenre van fantasy dat zich de afgelopen paar decennia gevormd heeft in de Japanse computerrollenspellen (JRPGs). Net als bij de Goede Zoon is het heel verhelderend om te zien welke elementen er tijdens het verhaal achtergelaten worden.

Bij welke stroming van de westerse fantasy de makers van Final Fantasy XVI aanhaken zal wel duidelijk zijn aan de hand van de titel van dit artikel. Ze putten uit de Grimdark en dan om heel precies te zijn bij A Song of Ice and Fire/Game of Thrones van George R.R. Martin. Wat zijn nou de elementen die uit dat werk zijn overgenomen die we nog niet vaker in Final Fantasy hebben gezien? Het antwoord is simpel: middeleeuwse taferelen, veel bloed en seks.

Dit is de eerste Final Fantasy in ruim twintig jaar die zich afspeelt in een pseudo-middeleeuwse wereld: kastelen en ridders, koningen en koninginnen, prinsen en prinsessen. Natuurlijk rijden de ridders op de voor de serie iconische loopvogels genaamd Chocobos in plaats van op paarden, want het blijft natuurlijk wel Final Fantasy. Gedurende de proloog wordt de heersende familie van het Groothertogdom Rosaria op een kritiek moment verraden en wordt de enige overlevende zoon, hoofdpersoon Clive, tot slaaf gemaakt. Het is een segment dat zo uit de pen van George R.R. Martin had kunnen vloeien. Afgezien, natuurlijk, van het gevecht tussen twee reusachtige wezens dat de climax van de proloog vormt. In de eerste akte, dat zich zo’n 13 jaar na de proloog afspeelt, blijft het Grimdarkgehalte hoog. Naar mijn weten is dit de eerste Final Fantasy waar personages rondlopen met bloed besmeurde gezichten en waar expliciete seksscènes en naakte personages (alhoewel met strategisch geplaatste ledematen) in voorkomen. Het is niet de eerste Final Fantasy waarin vrouwelijke personages er bekaaid vanaf komen, maar dit is de eerste keer dat seksueel misbruik als achtergrondverhaalelement voor een van die personages wordt opgevoerd. Niet dat ik pertinent tegen het gebruik van seksueel geweld in fictie ben, maar hier voelt het heel erg als een afvink-moment, een Grimdark-element dat ook nog even de revue moest passeren. In diezelfde trend is er ook een chronisch gebrek aan melanine onder de personages in het spel. Maar ere wie ere toekomt, het is waarschijnlijk deze zelfde afvinkmentaliteit die heeft geleid tot voor zover ik weet het eerste duidelijk heldhaftige homoseksuele personage in Final Fantasy.

Maar we zien ook steeds meer elementen terugkomen die we meer associëren met de typische smaak van Fantasy die zich in Japanse computerspellen heeft ontwikkeld. Niet al te lang na de proloog kijkt Clive uit over een vlakte vol met de neergestorte wrakken van gigantische luchtschepen die daar al millennia lang liggen. Er wordt gevochten tegen robots en we onderzoeken ruïnes van deze letterlijk en figuurlijk gevallen beschaving voor wie technologie en magie eender waren. Hoe verder het verhaal vordert worden de Grimdark-elementen steeds meer naar de achtergrond gedreven. Niet dat ze helemaal verdwijnen, maar ze worden veel minder prominent. Tot het moment dat we uitkomen bij de kleine groep rebellen die het opnemen tegen de gevestigde orde. Deze strijd brengt onze helden natuurlijk in conflict met God, of althans een sciencefictionachtige twist op dat concept. Oftewel, wel wat begon als pure Grimdark (met Chocobos) eindigt als een typische jRPGs.

Ondanks de kritische punten die ik hierboven heb beschreven heb ik genoten van het spel, genoeg om er ruim honderd uur van mijn leven aan te spenderen. Het is boven alles een prachtig spel, met epische gevechten, wonderlijke landschappen en fantastische muziek. Final Fantasy staat al jaar en dag bekend om de kwaliteit van de vormgeving en dit spel is een waardige opvolger in die traditie. De architectuur van die gevallen beschaving, die ik alleen kan omschrijven als magitech-gothic, was voor mij wat dat betreft een hoogtepunt. Het gevechtssysteem, alhoewel het niks meer wegheeft van het turn-based systeem van oudere Final Fantasy spellen, heeft mij van begin tot einde kunnen vermaken. Alhoewel het verhaal echt niet het meest originele is heeft ook dat mij tot het eind weten te boeien.

Maar toch blijft er het gevoel dat het spel een onbedoelde aanklacht is tegen westerse fantasy. Hier wordt vanuit een andere fantasytraditie gekeken naar wat er in het westen wordt gedaan en gezegd: dus dit is wat jullie willen. Final Fantasy XVI zet ons een spiegel voor en we moeten ons afvragen, wiens schuld is het dat wat we zien in die spiegel niet altijd even positief is?

Deze recensie, door Eddie A. van Dijk, is eerder verschenen in HSF (2023/3).

FINAL FANTASY XVI | SQUARE ENIX.

Verteerbaar – Interview met Martijn Lindeboom – HSF 2023/3

Verteerbaar is een bundel met vijf essays van wetenschappers en vier sciencefictionverhalen van speculatieve auteurs over de eiwittransitie. De bundel is samengesteld door Martijn Lindeboom en vormgegeven en geïllustreerd door Remco Nieboer.

Wat is nu het belang van nadenken over eiwittransitie?

De overgang van het eten van dierlijke proteïne naar een plantaardig dieet ligt heel gevoelig. Bij boeren, bij vleeseters, bij conservatieven, bij mensen die tegen verandering zijn. Het roept heel veel emotie op en daarmee weerstand. We kunnen het ons als mensheid niet langer veroorloven te wachten met de eiwittransitie, maar ook de energietransitie en al die andere maatregelen die we moeten nemen om het menselijk leven op aarde te redden. Door interessante, onderbouwde en voelbare toekomstperspectieven te schetsen, zoals in Verteerbaar, hopen we enkele twijfelaars over de streep te trekken.

Heel interessant: de nieuwe gedeputeerde van Provincie Groningen voor Landbouw nam het eerste exemplaar van Verteerbaar in ontvangst en was lovend, zowel over de wetenschappelijke essays, als de verhalen. Dat is opvallend, omdat zeker het laatste verhaal gaat over een utopische toekomst zonder vleesconsumptie en zelfs zonder boeren… en de gedeputeerde is lid van de BBB. Wellicht dat we dus al wat mensen aan het denken hebben gezet.

Hoe is dit project ontstaan?

Kunstgalerij Artphy is al een aantal jaren bezig met het bespreekbaar maken van maatschappelijke thema’s door middel van kunst. Vaak zijn dat tentoonstellingen, concerten, theatervoorstellingen en lezingen met een bepaald thema, en nu voor de derde keer is er ook een feit-en-fictieboek uitgegeven. Het feit-en-fictieconcept is door mij bedacht, ik heb inmiddels acht boeken met dat concept geschreven en/of samengesteld, waarvan drie voor Artphy.

In 2018 ging het over klimaatverandering, met het boek Grontopia. Daar hoorde ook een schrijfwedstrijd bij en meerdere in het genre bekende auteurs leverden een verhaal voor de bundel. In 2022 was het thema heksenvervolging en hoe die nog steeds doorwerkt in de man-vrouwverhoudingen, met het boek Heks! ten gevolge.

Tot eind oktober 2023 is de expositie ‘Verteerbaar’ in Artphy te zien: biokunst geïnspireerd op een toekomst waar we vooral plantaardig eten. In dat kader zijn door wetenschappers vijf uiteenlopende essays geschreven, over stikstofafvangst door planten, de geschiedenis van voedsel, DNA-aanpassing van gewassen en dergelijke. Daarbij hebben vier auteurs van speculatieve fictie elk hun eigen fictieverhaal geschreven, te weten: Christien Boomsma, Roderick Leeuwenhart, Bianca Mastenbroek en Martijn Lindeboom. Samen is dat Verteerbaar het boek geworden. Remco Nieboer heeft de illustraties en vormgeving verzorgd.

Welke mogelijkheden zie je nog meer voor het genre op het gebied van samenwerking tussen schrijvers en wetenschappers?

Die zijn er heel veel. In het verleden heb ik samengewerkt met archeologen, sociologen, historici, klimatologen, biologen, juristen en natuurkundigen en dat heeft historische fictie, sciencefiction, fantasy, horror, thrillers en realistische verhalen opgeleverd. Ik droom nog steeds van een bundel met sciencefictionverhalen bij wetenschappelijke artikelen over ruimtevaart, nanotechnologie, (echte) AI, kwantumcomputers en andere harde SF-onderwerpen, maar tot nu toe durven uitgevers dat nog niet aan. De mogelijkheden zijn eindeloos, net als de fantasie.

Heb je nog andere leestips over dit onderwerp?

Eiwittransitie is een nogal specifiek onderwerp. Daarom krabde ik me ook aanvankelijk op de kop over wat voor verhalen je daar over zou kunnen schrijven. Volgens mij is dat heel goed gelukt met Verteerbaar, maar ik ken zo niet echt boeken over dit niche-onderwerp, zeker niet met een fictieve insteek. Natuurlijk zijn er wel erg veel wetenschappelijke artikelen en boeken hierover.

Meer in het algemeen is mijn ‘go to’ aanrader voor alles wat te maken heeft met transities die de mensheid moeten redden: The Ministry for the Future van Kim Stanley Robinson. Het begint als een dystopisch verhaal van de menselijke ondergang op onze planeet, maar Robinson weet dat door allerlei prachtige, op wetenschap gebaseerde vignetten rond de hoofdverhaallijn om te keren. En dat hij denkt dat er ook klimaatterrorisme nodig is om als soort te overleven, dat neem ik dan maar op de koop toe.

 

Martijn Lindeboom schrijft voornamelijk fantasy en sciencefiction, met uitstapjes naar non-fictie, historische fictie, thrillers en horror.

Samen met Debbie van der Zande schreef hij Hoe schrijf ik fantasy en sciencefiction? voor de Schrijfbibliotheek van Atlas-Contact. Voor Luitingh-Sijthoff stelde hij de bundel Halloween Horror Verhalen samen (met daarin twee van zijn verhalen) en voor uitgeverij De Geus stelde hij met Vamba Sherif de bundel De komeet met speculatieve verhalen samen. Inmiddels zijn er zo’n negentig van zijn verhalen verschenen in tijdschriften, bundels en boeken.

Hij is redacteur, schrijfwedstrijdencoördinator en SF&Fantasy-expert bij Lezers community Hebban.nl, waar hij o.a. de Harland Prijs voor speculatieve verhalen bestiert. Ook is hij schrijfdocent bij de Schrijversacademie en ArtEZ Creative Writing.

Dit interview is eerder verschenen in HSF (2023/3).

Een prijs voor enthousiasme – column – Johan Klein Haneveld – HSF 2023/3

Een prijs voor enthousiasme

Johan Klein Haneveld

“Het genre is klein, maar de fans zijn enthousiast!” Zo concludeerde ik onlangs in een reactiedraadje op Facebook. Het gesprek begon toen een bevriende schrijver wilde weten waar ik mijn korte verhalen heen stuurde om te publiceren. Ik noemde websites als Out of this world, Fantasize en Modern Myths en de tijdschriften HSF, SF Terra en Fantastische Vertellingen. De schrijver had noch van de websites gehoord, noch van de tijdschriften. “Liggen die ook in de boekwinkels?” kwam de vraag. Mijn antwoord moest helaas ontkennend zijn. We weten allemaal dat SF, fantasy en horror van eigen bodem ondergeschoven kindjes zijn, waarvoor in de media, bij grote uitgevers en in de boekwinkels weinig belangstelling is. Zelfs in Facebookgroepen met als doel Nederlandstalige SF en fantasy te promoten, wordt vooral buitenlands werk besproken.
Dat alles hoef ik hier niet te herhalen. Wat het wel waard is om voor het voetlicht te brengen, is dat enthousiasme. Want als de media, de uitgevers en de boekwinkels het laten afweten, nemen de fans het over. Zo ging het in de Verenigde Staten en in Engeland in de begindagen van de SF en zo gaat het nu in ons taalgebied. Liefhebbers richten verenigingen op, organiseren conventies en brengen tijdschriften uit. Schrijvers stellen verhalenbundels samen waarin ze schrijfcollega’s een plek geven. Websites met verhalen, interviews en artikelen worden door fans onderhouden. Zo kunnen beginnende en gevorderde schrijvers hun verhalen gepubliceerd zien, zijn er gelegenheden waarop schrijvers en lezers elkaar kunnen ontmoeten en komen online en offline nieuwe initiatieven tot stand. Ik denk aan de bundels met spookverhalen en Alice in Wonderland-verhalen die Finn Audenaert organiseert en het door Remco Meisner uit de grond gestampte Fantasticon.
Bij elkaar ontstaat er op deze manier een levendig ecosysteem. Dat viel ook mijn gesprekspartner op. “Ik wist niet dat dit genre zoveel magazines had,” zei die. “Dat lijkt wel meer dan de andere genres. Ik ga ze eens opzoeken.” Ik was blij weer iemand de kant van de tijdschriften op te hebben gestuurd. Die kunnen allle aandacht gebruiken. Het kan namelijk ondankbaar werk zijn veel energie in een tijdschrift, een conventie of een bundel te steken en vervolgens nauwelijks iets terug te horen. Juist omdat het geen professionals zijn die ons als schrijvers en lezers plekken geven om mooie verhalen te ontdekken, maar liefhebbers, kunnen ze wat bemoediging goed gebruiken, zoals een recensie van een tijdschrift of bundel, of een bedankje voor het organiseren. De St. Fantastische Vertellingen heeft zelfs een speciale prijs in het leven geroepen, de Bemoste beeld-prijs, voor iemand die iets bijzonders heeft betekend voor het fantastische genre. Maar nog beter is het als je zelf je handen uit de mouwen steekt, helpt bij een vereniging of mensen vertelt over het bestaan van een tijdschrift. Niets geeft immers zoveel energie als zien dat mensen door jouw initiatief geïnspireerd raken en zelf ook aan de slag gaan. Zo komt er groei op gang in het genre. Ik ga en blijf daar dus zelf ook mijn best voor doen.

Dit artikel, door Johan Klein Haneveld, is eerder verschenen in HSF (2023/3).

De Fantastische Elementen – Frank Norbert Rieter – HSF 2023/3

Vrijwel alles wat ik schrijf valt voor mij onder de noemer fantastiek. Ik schrijf fictie. Voor ieder verhaal bouw ik een wereld, kies ik zorgvuldig het perspectief en de schrijfstijl. Het eindresultaat heeft altijd een licht betoverend of vervreemdend effect, dat vaak wordt aangeduid met het Engelse ‘sense of wonder’. Dat geldt ook voor mijn werk dat ogenschijnlijk in het hier en nu speelt. Maar niet herkent in al mijn werk het fantastische.

Mijn roman Oom Ludo werd bijvoorbeeld door fandata.nl vriendelijk geweigerd. Een te laag fantasy gehalte. Daar wil ik mild over zijn, want het is meer een literaire roman dan een magisch realistisch werk, al zitten die magische elementen er wel in. Maar het haalde herinnering boven aan jurycommentaren van schrijfwedstrijden waar ik aan mee deed. Daar kreeg ik soms ook als feedback dat verhalen te weinig fantasy- of scifi-elementen bevatten. Ik vond dat commentaar vaak kortzichtig. De toets of iets fantasy of scifi is, is toch niet terug te voeren op de simplistische toetssteen: komen er wel genoeg draken of ruimteschepen in voor? Ik zou graag willen ageren tegen het al te eenvoudig tellen van ‘elementen’ om maar vast te stellen of iets voldoende tot het domein van de fantastiek behoort.

Ik wil overigens niets afdoen aan het plezier en de betovering de bekende elementen geven. Ze zijn ontegenzeggelijk waardevol. Draken, toverij en eenhoorns. Ruimteschepen, robots en supercomputers. Het is allemaal prachtig. Al raken soms die elementen wat al te bekend. Dezelfde juryleden en recensenten die op het ene moment klagen over een gebrek aan bekende elementen kunnen op een ander moment verzuchten dat het allemaal niet origineel genoeg is. Ook sommige lezers kunnen afgeven op alsmaar ‘meer van hetzelfde’, terwijl anderen er maar geen genoeg van krijgen. Wat ook je persoonlijke voorkeur, iedereen zal onderkennen dat het niet alle auteurs lukt om op een goede manier oude wijn in nieuwe zakken te gieten.

Ik ben ervan overtuigd dat dat meestal niet ligt aan het hergebruik van de bekende elementen, maar dat zo’n auteur het juist op andere vlakken laat liggen. Er zijn twee stijlmiddelen die ik zelf essentieel vind voor de fantastiek, buiten alle ‘elementen’. Je hebt ze nodig om de ‘sense of wonder’ op te wekken. Lezers zullen het ervaren. Wie afgaat op een onderbuikgevoel zal bij het goed gebruik van deze stijlmiddelen meteen herkennen: dit is een ‘magisch’ boek. Het gaat om het gebruik van perspectief en schrijfstijl.

Het perspectief en de wereld

Toen het fantasy-genre ontstond werden de meeste verhalen geschreven vanuit het perspectief van een hoofdpersoon die vanuit een ‘gewone’ wereld een ‘magische’ wereld betrad. Op die manier kon de lezer geleidelijk wennen aan het wonderbaarlijke. Wat vreemd of anders was kon op een natuurlijk manier worden uitgelegd of gepresenteerd. Denk aan het konijnenhol waar je in valt of een spiegel waar je doorheen stapt. De vakliteratuur (1) heeft er een naam voor: portal-fantasy.

Zelfs The lord of the rings is in zekere zin portal-fantasy. De Gouw voelt in alles huiselijk en veilig. De grazige heuvels, de knusse holen: het kost de lezer weinig moeite om daar een veilige thuishaven in te herkennen. Van daaruit wordt de lezer, samen met de hoofdpersonen, de gevaarlijke, wonderbaarlijk en onbekende wereld in gevoerd.

Fast forward naar zo’n honderd jaar later: de lezer is al lang en breed bekend met het wonderbaarlijke en verwacht dat juist een fantasy boek je meevoert naar een andere, vreemde wereld. Er is minder uitleg nodig. Er wordt nog steeds echte portal-fantasy geschreven. Maar het is ook prima om de lezer meteen midden in de wereld en het verhaal te droppen. Nog een vakterm: ‘hit the ground running’. Je leert de wetmatigheden van de wereld snel genoeg kennen als je er middenin zit.

Wat we kunnen leren van de wisselwerking tussen perspectief en wetmatigheden in de wereld is waardevol voor de beoordeling of iets fantastiek is. Ook als een wereld geen of weinige fantastische elementen kent, kan de wereld eigen wetmatigheden hebben. Een ander ‘normaal’. Of het snel of langzaam is, de lezer wordt er mee geconfronteerd en gaat stapsgewijs het wereldbeeld adopteren. Als de lezer over de schouder van de hoofdpersoon meekijkt kan er een mooie spanning ontstaan tussen het normaal van de lezer, de hoofdpersoon en de wereld. Uit dat spanningsveld ontstaat de magie.

Als ik kijk naar ‘mainstream fantasy’ vind ik het leuk om een prikkelende stelling te poneren. Een draak maakt een boek nog niet fantasy. Als de lezer in een boek draken verwacht, en in de wereld draken normaal zijn, en de hoofdpersoon draken normaal vindt, dan dragen die draken op geen enkele manier meer bij aan de ‘sense of wonder’. De bekendheid van de fantastische ‘elementen’ gaat zelfs tegen werken. De verrassing en de magie zijn ervan af.

De schrijver denkt het zich wellicht makkelijk te maken door bekende elementen er in overdaad in te stoppen, maar het gevoel van verwondering en avontuur moet ergens anders vandaan komen. Een schurend perspectief dat voldoende dramatische spanning opwekt is er daar één van.

De fantastische taal

Sommige auteurs lijken te denken dat als ze namen maar vormen uit een exotische lettercombinatie met een paar diakritische tekens, dat er daarna nog maar weinig hoeft te gebeuren om een verhaal fantasy te noemen. Maar taal heeft op zichzelf de eigenschap om sfeer op te wekken. Alleen al door woordkeus en syntaxis. Door een slimme keus daarin zeg je heel veel over een wereld of een personage. Een bekend en extreem voorbeeld daarvan is de manier waarop Yoda uit Star Wars spreekt. Dichter bij huis is het werk van Marten Toonder een goed voorbeeld. Onder andere door het gebruik van neologismen (van denkraam tot zwelgbast) voel je als lezer dat je de wonderlijke wereld van Olie B. Bommel bent binnengestapt.

Ik ben zelf altijd heel bewust bezig met woordkeus. Mijn bundel Onwaarschijnlijke helden speelt in een wereld die losjes is gebaseerd op de Nederlandse middeleeuwen. Een belangrijk verschil is het ontbreken van christelijke invloeden. De namen in de wereld koos ik zorgvuldig met de nodige naslagwerken onder handbereik. (2) Daarnaast vermeed ik bij het schrijven zorgvuldig alle anglicismen en ik leunde wat zwaarder op Germaanse leenwoorden. Om inspiratie op te doen en om de taal die ik beoogde in de vingers te krijgen herlas ik oude vertalingen. Onder andere een Decamerone uit de jaren ’50 en de vertellingen uit Kantelberg uit de jaren ’60. Zowel het idioom als de syntaxis wekken een heel ander gevoel op dan hedendaags proza. Het is natuurlijk de kunst om er geen pastiche van te maken. Ik wilde nog altijd verhalen van nu schrijven. Ik had in de verteltrant en met de personages daarom wel wat te compenseren: moderne thema’s en een spitse en vlotte beschrijving van de gebeurtenissen. Of ik daar echt in geslaagd ben, mag iedere lezer voor zich zichzelf bepalen, maar wat ik vooral wil aangeven is dat deze verhalen niet alleen fantasy zijn omdat er magisch bibliotheken en tovenaars in voorkomen. Maar evenzeer om de taal.

Het bewust omgaan met woordkeus en syntaxis lijkt een ondergeschoven kindje te zijn bij veel hedendaagse fantasyschrijvers. Als het niet in een andere wereld met magische zaken speelde, had het proza ook door Kluun of Koch geschreven kunnen zijn.

Ik heb wel eens gedacht dat het in Nederland is misgegaan toen Couperus zijn neoromantische periode achter zich liet en naturalistisch werk begon te schrijven. De voorkeur voor kaal en realistisch proza vond in Nederland alom navolging en een schrijfstijl die ‘geen woord te veel’ gebruikt wordt tot de dag van vandaag geprezen. Daarnaast is er onder redacteuren en uitgevers ook nog wel een no-nonsense attitude met een lichte een angst voor een al te idiosyncratisch idioom. Al te moeilijke of in onbruik geraakte leenwoorden moeten bij voorkeur gemeden worden. Het moet wel leesbaar blijven.

En dat terwijl er zo’n mooie hoeveelheid woorden is om uit te kiezen. Meer dan tweehonderdvijftigduizend woorden telt de Nederlandse taal. De meeste Nederlanders kennen er daar zo’n tien procent van. De Engelse taal telt er overigens minder: zo’n honderdeenenzeventig duizend. Dat verschil laat zich deels verklaren doordat het Nederlands wat sneller is met het ‘officieel’ opnemen van nieuwe woorden en leenwoorden. Maar hoe dan ook is er een grote variëteit aan woorden om uit te putten.

Engelse auteurs benutten het aanwezige potentieel soms beter. Het typische fantasyjargon met de specifieke woorden voor wapengerei, occulte zaken en wat dies meer zij wordt al sinds de vorming van de genres grif gebruikt. De neoromantiek gaf daar juist een goede basis voor het fantastisch idioom en de opkomst van meer sobere schrijven deed daar niet aan af. Als voorbeeld: een klein rond schild is in het Engels al snel een buckler. In het Nederlands gebruikt vrijwel niemand het equivalent beukelaar, maar wordt het gewoon een klein rond schild genoemd, of iets vergelijkbaar prozaïsch. En dat terwijl in de context van het verhaal ook voor mensen die het woord niet kennen glashelder is wat er mee bedoeld wordt.

Je hoort lezers wel eens zeggen dat het Engels meer geschikt is voor fantasy, omdat het meer de woorden heeft daarvoor. Ik denk niet dat dat waar is. Ik denk wel dat we het gebruik van de woorden die ervoor nodig zijn een beetje zijn ontwend. Het zijn de schrijvers die moeten graven en zoeken en afstoffen.

Ik zoek en gebruik dat soort woorden bewust. Misericorde voor het mes dat gebruikt wordt bij een sluipmoord. Grimoire voor spreukenboek. En liever een pastinaak of schorseneer dan gewoon een knol of een wortel. Het zijn de kleine verschillen en keuzes die allemaal bijdragen aan de sfeer in een verhaal.

Veel collega-schrijvers laten kansen onbenut en introduceren soms zelfs onnodig nieuwe leenwoorden (zoals het genoemde ‘buckler’). Er zijn ook uitzonderingen. Peter Schaap gebruikt bijvoorbeeld in zijn eerste werk Ondeeds de Loutere een heel fijn en sfeervol idioom. Dat is helaas ook meteen zijn meest zorgvuldig geschreven werk. Taalkundig is het ook meteen zijn beste werk. Verder kom ik het vooral in vertalingen tegen. De vakkundige omzetting uit andere talen dwingt tot creatief zoeken in de minder gebruikte uithoeken van het woordenboek. Iedere schrijver zou af en toe wat werk moeten vertalen om op die manier met andere woorden en een andere zinsopbouw in aanraking te komen.

En er is zonder twijfel in het Nederlands ook veel werk dat ik niet ken. Ik noem nog een recente ontdekking. Ik kreeg afgelopen jaar de gouden tip om eens wat werk van Arij Prins te lezen. Dat is bij uitstek een schrijver met een heel eigen stijl. Je kunt het helaas niet hedendaags of heel toegankelijk noemen.

Enfin, het was niet mijn bedoeling om van dit artikel meteen een diepgravende analyse van de taal van Nederlandse fantasy schrijvers te maken. Ook realiseer ik me dat wat ik schrijf wellicht voor fantasy meer waar is dan voor science fiction. Scifi wordt vaak gekenschetst als ideeëngenre en is daardoor iets minder afhankelijk van de ‘sense of wonder’. Dan maak je als schrijver het ontbreken van genoeg ‘scifi elementen’ misschien niet goed met het juiste perspectief of taalgebruik.
Al ga ik die uitdaging zelf niet uit de weg. In het verhaal Kiki dat ik schreef deed ik het tegenovergestelde wat ik deed voor Onwaarschijnlijke helden. Ik verrijkte de taal met zoveel mogelijk anglicismen en zocht naar een Nederlands waarvan ik me voorstelde dat we het over twintig of veertig jaar zouden spreken.

Ik hoop met dit artikel anderen te inspireren om bij het lezen van fantastiek wat meer te genieten van de schrijfstijl en techniek, naast alle heerlijke elementen op verhaal en wereldniveau. Wie Nederlandse schrijvers of vertalingen vindt die zich bij uitstek op deze punten onderscheiden, laat het me gerust weten. Ik hoop op termijn eens een artikel te schrijven dat nog wat verder ingaat op taal en stijlgebruik bij Nederlandse fantasyschrijvers.

Ik sluit graag af met een citaat van een van mijn favoriete schrijvers, Clark Ashton Smith. Als geen ander wist hij de magische sfeer in zijn verhalen op te wekken met de taal die hij gebruikte. In een van zijn brieven aan H.P. Lovecraft schreef hij daarover: ‘Mijn eigen bewuste ideaal is de lezer te misleiden tot het aanvaarden van een onmogelijkheid, of een reeks van onmogelijkheden, door middel van een soort verbale zwarte magie, waarbij ik gebruik maak van proza-ritme, metafoor, vergelijking, klankkleur, contrapunt en andere stilistische middelen, als een soort bezwering.’

Frank Norbert Rieter
www.franknorbertrieter.nl

 

(1) Wie bij het begrip ‘vakliteratuur’ nieuwsgierig is geworden kan ik onder andere de volgende boeken aanbevelen.
a. A short history of Fantasy, Farah Mendlesohn en Edward James
b. Rhetorics of fantasy, Farah Mendlesohn
c. Fantastic Literature, A Critical Reader, red David Sandner
(2) Een paar etymologische naslagwerken die ik gebruikte bij Onwaarschijnlijke helden:
a. Nederlandse plaatsnamen, T Groenedijk
b. Huizinga’s complete lijst van voornamen

Voor wie even wil proeven aan stijlverschillen met een fantastisch idioom in Nederlands proza geef ik hieronder een paar sprekende fragmenten. Ik heb ze niet uitgekozen omdat ze allemaal tot de fantastiek behoren (of omdat het goede of bekende werken zijn), maar omdat het auteurs zijn met een sterke eigen stijl of die heel goed in staat zijn om met hun woordkeus, ritme en zinsopbouw de sfeer van de wereld te versterken of op te bouwen.

A.
Uit de stad een bonte stoet met koning Harold, die op een heel wit paard, langzaam onder den zwaren last. Om zijn uitpuilend kwal-lichaam zonder beender-vastheid, een mat-vermiljoene talaar, moeielijk dicht door gouden agrafen, en op zijn zuip-water-hoofd met glimmend-vette halsplooijen en krab-roode blaas-wangen, waar-boven-achter schuil-lagen donkere muis-oogen, de lage mat-gouden bandkroon onder een zijden doek, waarin de leliën op.

B.
Doch het was niet louter het laaiende vuur in de hoge, gewelfde hal dat het hart van de oude Baron verwarmde, noch het zware stuk venizoen dat rond wentelde aan het spit in de haard, noch zelfs het besef dat hij gezegend was met een schone en willige gade die haar veertig jaren met zulk een waardigheid droeg dat haar leeftijd werd gehalveerd en met een dochter van negentien lentes, lustig en wulps, naar wier hart en gunsten menig aanbidder dong. Deze gaven beschouwde de Baron als de voegzame en rechtmatige privileges van elke edelman die de Saracenen had gebaft in het Heilige Land. Wat de Baron in het bijzonder verheugde was het vooruitzicht van een avond gevuld met bloemrijke en gezouten maren, want niets schonk de oude krijgsman meer vreugd dan een goed verteld verhaal.

C.
Daar leefde es in de streek vanwaar ik kome
’n Aartsdeken. ’t Was een hele hoge ome.
Die maakte korte metten als hij straf
Aan plegers van ontuchtigheden gaf,
Aan heksen, kerkerovers, koppelaars,
Aan overspeligen en lasteraars,
Aan knoeiers met contracten en testamenten,
Aan weigeraars der heilige sacramenten
En plegers van nog heel wat ander kwaad
Waarvan ‘k de lijst maar achterwege laat,
Van woeker onder meer en simonie.
Maar ontucht strafte hij het zwaarste. Wie
Daarop betrapt werd liet de deken brommen.
Ook kleine pachters liet hij niet ontkommen.
Zo tegen hen een paap getuignis gaf
Kwamen ze er niet maar met een boete af.
Voor kleine tienden en kleine offergaven
Liet hij ze zingen achter ijzren staven;
Eer hen de bisschop met zijn kromstaf ving
Stonden ze al op de aartsdekens rekening.
Dan had hij ook, krachtens zijn jurisdictie,
Volkomen machtiging tot hun correctie.
Een bodel was des dekens rechterhand.
Daar was geen sluwer schalk in Engeland.

D.
En Dafnis, Eole volgden de faunen en saters. De fluitjes, in vollere en dollere gamma’s, vlug op en vlug neêr, riepen hierheen! daarheen! hierheen! daarheen! en kwam de stoet aan de opene plek, rotsigen wand, gruizeligen grond, ten Zuiden bloot gesteld, dan naderden de saters en faunen, plots ernstig, en zij plantten samen met eerbied den wijnstok, terwijl op de karteling van den rots het Panszoontje bleef dansen en fluiten, ruigjes tegen de blauwe lucht, als een opstaand bokje in het azuur. Zoo verdeelde de stoet zich telkens, maar ook telkens vonden de nieuwe wijnbouwers elkander in het woud terug, want de faunen, op hunne langere fluiten, trompetterden de blijde wijze luid, als signaal, dat hen allen verzamelde. Het woud bleef vol beweging, het land daverde van het vroolijke oproer.

E.
‘Kom,’ zei de prior, zijn toon matigend, ‘behandel mij niet zo hard. In de grond mag ik de jagers wel. Als ik de jachthoorn steek weergalmt het door het bos. Behandel me niet zo hard.’
‘Geef hem een hoorn,’ zei de bendeleider. ‘Eens kijken of hij het werkelijk kan.’
Prior Aymer blies op de hoorn. De aanvoerder schudde het hoofd.
‘Heer Prior,’ zei hij, ‘het klinkt heel vrolijk, maar komt er niet mee vrij. Ik hoor, dat u een van degenen bent, die met nieuwe Franse klanken de oude Engelse hoorntonen verknoeien. Prior, die laatste uithaal heeft vijftig kronen aan uw losprijs toegevoegd, als straf voor het bederven van de krachtige oude jachttonen.’

F.
Augustus, dragende zijn purperomzoomde toga, zat in een breeden, laaggerugden zetel, het bovenlijf wat voorover, de ellebogen rustend op de armleuningen. Doordringend, wenkbrauwfronsend nu en dan, doch zwijgend steeds, had hij den vóór hem staanden commandant gedurende diens spreken aangekeken. Toen Lollius zweeg, kwam er een korte stilte. In spanning wachtte de prefect op wat Augustus nu zou zeggen. Zoo stond daar ook Vetruvius Pollio, Rome’s bekwame architect, met onrust op het gelaat, den imperator aan te kijken. Bleek en vermagerd was deze man, die z’n haast bovenmenschelijke werkkracht benutte tot uitvoering van Augustus’ streven, Rome te verfraaien, de huizen te verbeteren, de licht-ontbrandbare houten woningen te vervangen door steenen gebouwen, wier hoogte een bepaalde maat niet mocht te boven gaan.

G.
‘Hier’, zei het oude mannetje, stilstaand bij een muur, waarover ranken kamperfoelie hingen. ‘Hierachter is het huis waar niemand woont. De deur is open, je kunt zò naar binnen lopen. Je moet wel eerst over het tuinhek klimmen, maar voor een jonge kerel zoals jij… De mensen zeggen dat het er spookt. Maar de mensen zijn gek.”

Vlakbij, aan het eind van het paadje waar ze stonden, brandde èèn onnozele lantaren; voor de rest was het overal donker. En stil… Nee, toch niet helemaal stil. Uit de verte, waar de hemel boven Lavendertown bont en blauw was door de lichtreclames, dreven vage geluiden aan. Als de echo van een echo hoorde je een dof rhytmisch bonken als van beat- muziek.

H.
Sinte Agnese van Valtherheerde was een Heilige waarop je bouwen kon, dacht Ondeeds de Loutere vergenoegd. In zijn handpalm koesterde hij het minuscule vlammetje dat dankzij langdurige aanroepingen en na een maand vasten en mediteren uit het niets te voorschijn was gekomen. Zijn knieën waren stijf en zijn tenen voelden doods en afgeknepen aan door de langdurige hurkzit op de kale rotsvloer. Het opstaan viel hem niet mee. Hij kreunde van pijn en inspanning. Zijn hoofd galmde nog na van de voorgeschreven litanieën aan Sinte Agnese, maar zelfs dat vormde nog niet het einde van de ongemakken die hij moest ondergaan. De grootsheid van het jaarlijkse louteringsritueel vervulde hem met gepaste opwinding, tevredenheid, en bovenal een immense honger.

I.
De voorhang dichtgevallen achter de soldaten. Door de arrestanten herkend en met onbehagen veranderd bevonden de nu besloten ruimte van de rechtszaal. Vroeg ochtendlicht, nog dampig, achter de boogvormige ramen, uitgespaard in het metselwerk tussen de zuilen. Ieder van de zojuist binnengebrachten kent het secretarium van de prefect nog uit de periode voor de Gotische verovering. Sommigen zijn hier wel eens opgetreden als getuigen, anderen als aanklagers, een van hen tien jaar tevoren zelfs als beklaagde. Destijds door een open galerij uitzicht op een binnenhof en de muren van de voormalige Tellus-tempel. Nu van de buitenwereld niets waarneembaar dan weerkaatsing van licht in hooggeplaatste raamnissen.

a. Uit het verhaal Harold, Arij Prins (uit de bundel Een koning, 1924, online beschikbaar via dbnl.org)
b. Boertige en glorieuze vertellingen – Nicholas Saere (vertaling)
c. De vertellingen van Kantelberg – Geoffrey Chausser (vertaling)
d. Dyonisos – Louis Couperus
e. Ivanho – Sir Walter Scott (vertaling)
f. De groote misleider – W M Ebbink
g. De monsters van Stone Valley – Henriette van Eyk
h. Ondeeds de Loutere – Peter Schaap
i. Een nieuwe testament – Hella Haasse

Dit artikel, door Frank Norbert Rieter, is eerder verschenen in HSF (2023/3).

www.franknorbertrieter.nl

The Sandman – Een netflix adaptatie van Gaiman’s graphic novel – HSF 2022/3

De mannen en vrouwen staan in een kring, hun gezichten onherkenbaar door hun bruine kappen. “Here in the darkness,” roepen ze. “Here in the darkness.” De oude man vooraan heeft als enige zijn kap af.

“I summon you with poison,” declameert hij dramatisch. “I summon you with pain.”

Zijn discipelen blijven herhalen: “Here in the darkness. Here in the darkness.”

“I open the way. I open the gates,” zegt de man. Een wolk van schaduwen en nachtmerries verschijnt in de lucht. “We summon you together! Come!” De schaduwen worden tastbaar en een wezen is zichtbaar, zijn gezicht onherkenbaar door een buitenwerelds masker. Hij valt neer in de cirkel van magische symbolen die hem de komende zeventig jaar gevangen zal houden.

Of zijn het er honderdenzes?

Het beeld van het spierwitte en poedelnaakte wezen, gevangen in een glazen bol was onze eerste kennismaking met de Morpheus, de Koning van de Dromen. Het was 1989. Zijn verschijning was de start van een fenomeen. De comic heette The Sandman en de schrijver was Neil Gaiman.

In 75 delen vertelden schrijver Gaiman en een pantheon van illustratoren het verhaal van Morpheus en zijn familie The Endless, entiteiten die nog boven de goden staan.  De steeds minder maandelijkse comics speelden zich af in verschillende tijden en werelden en putten uit diverse religies en mythologiën. Wat startte als een horrorcomic, werd uiteindelijk een allesomvattend literair werk. De comics werden gebundeld in graphic novels die een steeds groter publiek bereikten. Gaiman, een Brit met het uiterlijk van een goth en de stem van aristocraat, werd een cultheld van nerds en geeks over de hele wereld. En ik was er een van.

In 2003 las Neil Gaiman voor en beantwoordde vragen van het publiek tijdens Elfia in Haarzuilen. Het was er niet heel druk. The Sandman was weliswaar wereldwijd een succes, maar bij een relatief klein groep mensen. Uiteraard werd er gevraagd of er ooit een film van The Sandman zou komen. Gaiman antwoordde dat hij heel graag zelf een film zou willen schrijven over Death, de zus van Morpheus en een fan favoriet, maar dat Warner Brothers geen films meer maakte van 20 miljoen dollar. ‘Alles is low budget of een blockbuster, er zit niks meer tussenin,’ legde hij uit.

Ik ging in de rij staan om mijn Death graphic novel te laten signeren en mompelde iets over dat ik ook net mijn eerste boekje had gepubliceerd. “Marcel – don’t die!’ schreef Gaiman voorin.

In 2013 werd ik door uitgeverij Meulenhoff Boekerij gebeld of ik Neil Gaiman wilde interviewen voor publiek. Zij publiceerden zijn nieuwste boek “De Oceaan aan het einde van het pad” en wisten dat ik een enorme fan was.

Om kennis te maken gingen Gaiman en ik eerst samen lunchen. Ik was zo nerveus dat ik bijna niet uit mijn woorden kwam. Hij stelde mij op mijn gemak, door te zeggen dat hij hetzelfde had toen hij bij Stephen King aan de keukentafel zat. Dat hielp een beetje.

Ik interviewde hem eerst in een boekhandel in Amsterdam en de volgende ochtend in Utrecht (dat laatste interview staat op Youtube) voor twee keer vierhonderd man. En ondanks dat hij hier was om zijn nieuwe boek te promoten, ging een deel van het interview over The Sandman. En over de mogelijke verfilming ervan.

Roger Avary, Terry Gilliam, James Mangold, Eric Kripke en Joseph Gordon-Levitt, allemaal hadden ze geprobeerd een film of tv-serie van de grond te krijgen, zonder resultaat. Een van de filmscripts – waarin Morpheus moest vechten tegen mechanische spinnen – werd door Gaiman tot ‘het slechtste script dat ik ooit las’ bestempeld.

Fast Forward naar 2022. De duurste Netflix-serie ooit heet The Sandman. En hij is gemaakt door… Neil Gaiman zelf.

In een interview met Time zegt Gaiman hierover: “It felt like we were doing something that was literally impossible. I’d spent 30 years waiting for somebody to make a bad Sandman film. And just hoping that if I was really lucky, maybe it wouldn’t be bad. So getting to a place where we’re given the money and the resources to make Sandman from the comics is unexpected and an absolute delight.”

Ik besloot de serie samen met mijn 13-jarige zoon te kijken. Voor hem was alles nieuw, voor mij was het alsof de strips tot leven kwamen.

In de strips zit Morpheus 70 jaar gevangen. In de serie hebben ze daar meer dan honderd jaar van gemaakt. Dat betekent dat hij nog steeds in 1916 gevangen genomen wordt, maar ontsnapt in een andere periode. Dat zorgt ervoor dat Gaiman, showrunner Allan Heinberg en David Goyer de ruimte hebben om dingen anders te doen dan in de comics. En daar waar ze het bronmateriaal niet slaafs volgen, gaat de serie er op vooruit. De grotere rol van de Corinthean, een ontsnapte nachtmerrie gespeeld door Boyd Holbrook die elke scène steelt waar hij inzit, de verhalen die los van elkaar stonden in de comics en in de serie aan elkaar geknoopt worden, de cast die diverser is en meer een afspiegeling van onze tijd.

Het ziet er allemaal ook prachtig uit. De Hel, de Dreaming, waar de The Sandman en zijn dromen en nachtmerries resideren, kosten noch moeite zijn gespaard om de comics tot leven te brengen. Ook de cast is fantastisch. Tom Sturridge is een uitstekende Morpheus, de rest van de acteurs is mogelijk nog beter.

Valt er dan niks aan te merken op de serie? Jawel. Wat ik merkte is dat Morpheus, niet de meest sympathieke entiteit in het universum, in de serie iets menselijker en daardoor ook iets gewoner werd. In de comics is hij ongrijpbaarder, afstandelijker, ongemakkelijker in de omgang. In de strips is hij vaak letterlijk larger than life, hier is hij iets teveel Tom Sturridge naar mijn smaak.

Death daarentegen is perfect, en precies om die reden. De Death in de comics is het tegenovergestelde van hoe De Dood normaal in fictie wordt afgebeeld. Geen in een donker gewaad gekleed skelet met bombastische stem, maar een eeuwenoude jonge vrouw met meer empathie dan welk ander levend wezen ook. In de serie zit ze maar in één aflevering, maar Kirby Howell-Baptiste is de perfecte personificatie van wat waarschijnlijk Gaiman’s meest geliefde personage is.

Gaiman: “I’ve spent 34 years now with people coming up to me and saying, your character Death in Sandman, she got me through the death of my child. She got me through the death of my parents, of my loved one, of my sibling, of my friend.”

Het allerbelangrijkste is misschien wel wat mijn zoon van The Sandman vond. Hij kende de strips enkel van mijn tatoeages (zowel Dream, Death als Delirium sieren mijn armen) en binge watchte de elf afleveringen met mij in drie avonden. Hij werd meegesleept in de verhalen, vroeg af en toe naar de historische achtergrond en heeft daarna van zijn eigen geld de eerste Sandman-bundels aangeschaft.

En zo is de cirkel weer rond.

Seizoen 1 van The Sandman is te zien op Netflix.

Dit artikel, door Marcel van Driel, is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Marcel van Driel is schrijver van (voornamelijk) jeugdboeken.

www.marcelvandriel.nl

Het Evoluon – Retrofuture – HSF 2022/3

Ruimteschip Aarde vertrekt opnieuw vanuit Eindhoven

Ik wist niet wat ik las: het Evoluon is weer open! Als iets een belangrijke bron is van mijn SF-passie is het dat bekende niet-vliegende object in de vorm van een schotel. SF heeft voor mij altijd te maken met futuristische techniek en wetenschap en met de heropening na 33 jaar is de niet-vliegende schotel voor mij een bron van sentiment en hoop. De eerste expositie RetroFuture van de organisatie Next Nature is een mix van technologie, kunst en natuurhistorie.

Hoe klein ik ook was, ik herinner me heel goed de beeldtelefoon in het vroegere Evoluon. De schotel staat alweer 56 jaar in Eindhoven sinds de opening in 1966. Philips’ showcase voor wat er indertijd mogelijk was maar nog lang niet uitgerold in de maatschappij, maakte een enorme indruk op me. In tegenstelling tot vele scholieren die uit heel Nederland met de klas ernaartoe gingen, weet ik nog dat ik er met mijn ouders was. Ik was niet weg te slaan bij alle apparaten,  de wetenschappelijke informatie en de blik op de toekomst die er werd gegeven. Diepgaandere gedachten had ik er indertijd zeker niet bij. Tegenwoordig is dat wel anders en ben ik erg enthousiast over de achtergrond van RetroFuture.

“Het is onze plicht om optimistisch te zijn over de toekomst”, zegt Next Nature-directeur (en filosoof, kunstenaar en oprichter) Koert van Mensvoort er zelf over. “Je kunt zeggen: oei, het gaat helemaal mis met de aarde, maar als je echt begaan bent met de planeet, neem dan de moeite een toekomst te creëren zoals jij die graag ziet. Ik denk dat we al onze verbeeldingskracht moeten gebruiken om te kijken hoe we met elkaar op deze planeet een goed leven kunnen leiden. In RetroFuture verbeelden kunstenaars en andere creatieven de wereld van nu en straks. Zo wordt dat idee van hoe de toekomst er uit kan gaan zien minder abstract en krijgen mensen er meer grip op. Er zijn in de loop van de geschiedenis allerlei toekomstscenario’s geschetst, vaak waren dat doemscenario’s.  Aristoteles zei al in de vierde eeuw voor Christus dat de wereld zo vol werd dat die onbestuurbaar zou worden. Paul Ehrlich, beroemd  door zijn boek The Population Bomb, voorspelde dat in de jaren 70 van de vorige eeuw miljoenen mensen in het Westen zouden sterven door voedselschaarste. Kijk naar Amerika en andere westerse landen: daar is eerder een overvloed aan eten (obesitas!) een probleem dan een gebrek aan voedsel. Hoe vaak is het einde van de wereld al niet voorspeld? Maar kijk, we zijn er nog. Let wel, ik wil geen naïef happy-clappy verhaal houden en ontkennen dat er grote problemen zijn. Die zijn er absoluut – het klimaat, voedsel, pandemieën, oorlog – en de mogelijkheid benoemen dat het echt mis kán gaan houdt ons scherp. We staan voor grote uitdagingen. Maar angst kan je belemmeren te zoeken naar oplossingen. Het kan leiden tot verkramptheid. Kijk hoeveel de mensheid al heeft bereikt. Dat vind ik heel hoopvol. Ik pleit ervoor onverschrokken de toekomst tegemoet te treden. Er is niet één toekomstscenario, er zijn er meerdere. Wij bepalen zelf waar we uitkomen.”

Waar gaan we naar toe?

Wederom is er in het Evoluon een sterk verband met sciencefiction en wordt de werkelijke wereld verbonden met die van de fantastiek. Waar gaan we als mens naartoe? Futurologie is misschien geen sciencefiction, maar wel een grote voedingsbron ervan. Er zijn tien universele toekomstdromen te zien, inclusief een arbeidsloze maatschappij waar robots alles doen. En het verlangen naar onsterfelijkheid. En sciencefiction komt terug in allerlei voorwerpen, zoals de DeLorean tijdmachine uit Back tot the Future, gevolgd door tientallen geportretteerde beroemdheden als Jules Verne, George Orwell en, uiteraard, Chriet Titulaer die uiteindelijk het meest bekend is geworden door het door hem gepresenteerde tv-programma Wondere Wereld.

De huidige tentoonstelling is opgebouwd uit vier sferen: Mindsphere, Technosphere, Biosphere en Geosphere. Om met die laatste te beginnen, daar gaat het om vragen als: waar komen we vandaan, het ontstaan van het universum en de aarde. In de Biosphere gaat het om wat leven is, hoe het evolueert en het verband tussen leven en technologie. In de Technosphere gaat het om hoe het leven op Aarde door technologie transformeert. Technologie is onze volgende natuur, stellen de samenstellers. In de Mindsphere wordt ingegaan op wat dat alles doet voor je persoonlijke leven. Gaan we samenleven met kunstmatige intelligentie? Ontstaat er een planetair bewustzijn?

Toekomstdromen

Nog een link met SF is de nagebouwde tunnel uit A Space Odyssey van Stanley Kubrick. Hierin zie je hoe toekomstdromen aan de wieg staan van ontwikkelingen. Zoals de toekomstdroom van Leonardo da Vinci uit de 15e eeuw leidde tot het werkelijk beschikbaar zijn van vliegen in de 20e eeuw. Maar het gaat verder in het Evoluon, want ook toegepaste kunst wordt erbij gehaald. Hedendaagse kunstenaars beelden hun versie van tien universele toekomstdromen uit. In Corpus Lava. ‘Melt me in the Afterlife’ van Maison the Faux & Esmay Wagemans, wordt de onmogelijke wens om eeuwig te leven verbeeld. Studio SMACK houdt de bezoeker een spiegel voor met de video Tribe Tower, waar kleurloze, bijna transparante figuren rondjes lopen in een al even kleurloze toren. Ook is werk te zien van onder anderen Studio Drift, Driessens & Verstappen, Floris Kaayk, Audrey Large, Michael Mandiberg en Tabita Rezaire.

We zijn allemaal ‘crew members’ van ruimteschip Aarde. Wat is jouw rol? Wat wordt jouw rol in de toekomst? De tentoonstelling wil je daar onder meer met VR-brillen over laten nadenken. Logisch als je ziet wie de ambassadeurs zijn: wetenschappers, een biotechnoloog, filosofen, schrijvers en filmmakers én  astronaut André Kuipers. Kuipers: “Het Evoluon is een uitgelezen plek om vorm te geven aan het ‘ruimteschip Aarde’-plan om alle mensen, jong en oud, een uniek perspectief te bieden op onze planeet en onze toekomst.”

Iedereen astronaut

Ruimteschip Aarde, dat hebben we al vaker gehoord. “Wij zijn allemaal astronauten op het ruimteschip aarde”, zei Wubbo Ockels nadat hij als eerste Nederlander met de Space Shuttle in de ruimte had gereisd. Deze manier van kijken naar de aarde als een ruimteschip was niet nieuw. In 1879 sprak schrijver Henry George in een roman al over de aarde als een ‘goed bevoorraad schip, waarop we door de ruimte zeilen’. In 1965 hield de Amerikaanse diplomaat Adlai Stevenson een voordracht bij de VN, waarin hij benoemde hoe “We samen reizen, als passagiers op een klein ruimteschip, afhankelijk van haar kwetsbare voorraden lucht en aarde.” In diezelfde periode publiceerde architect Buckminster Fuller zijn Operation manual for Spaceship Earth en sprak mediafilosoof Marshal McLuhan de gevleugelde woorden: “Er zijn geen passagiers op ruimteschip aarde, we zijn allen bemanning”.

De organisatie Next Nature zit in 44 landen als internationaal netwerk voor iedereen die interesse heeft in het debat over onze toekomst. Een toekomst waar biologie en technologie met elkaar fuseren. De organisatie wil voorwaarts in de natuur, niet terug naar de natuur. Al die gedachten en ideeën wil het nieuwe Evoluon levend houden. De toekomst is wel tijdelijk, want de huidige tentoonstelling duurt tot eind maart. Daarna komen er nieuwe tijdelijke en vaste tentoonstellingen vanuit het gedachtegoed van Next Nature.

https://nextnature.net/retrofuture

Dit artikel, door John van Duin, is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Leestips: SF-strips – Verborgen parels – HSF 2022/3

Ik weet niet waar ik meer van houd: boeken of strips. Als kind bracht ik in de bibliotheek al veel tijd door bij de kasten met strips en al snel begon ik de verhalen van Yoko Tsuno te verzamelen. Later ontdekte ik de wereld van de superheldenstrips. Ik was vooral fan van de X-men en Spider-Man. Maar uiteindelijk raakte ik daar een beetje op uitgekeken, vooral vanwege de voortdurende terugkeer naar de status quo na elke reeks. Ik ging me meer op de Europese strips richten, waar ik SF-pareltjes aantrof zoals de reeksen Carthago, Aquablue en Konvooi. Maar vrienden wezen me erop dat ik een wat beperkte visie had op de Amerikaanse strip. Bij onafhankelijke uitgevers zoals Darkhorse en Image verschenen SF-strips die wel afgeronde verhalen vertelden. Reeksen als Low, Prophet en Saga brachten me erg veel plezier.

 

Toch bleef al die tijd nog één terrein onontgonnen, namelijk dat van de ‘graphic novel’. Ook in die meer literaire vorm van het beeldverhaal, bleken SF-verhalen te verschijnen, in allerlei formaten en in allerlei tekenstijlen. Deze verhalen bleken echte verborgen juweeltjes, waar je nauwelijks mensen over hoort praten, maar die mij als SF-fan veel leesplezier bezorgden. Ze zitten ook vol fascinerende concepten en ideeën, die vaak op een menselijkere, meer persoonlijke manier worden uitgewerkt dan in de ‘mainstream’ stripverhalen. Al die andere strips lees ik natuurlijk ook nog steeds. Ik ben geen snob. Ik hou nog steeds van goede Europese strips en SF-strips van onafhankelijke Amerikaanse uitgevers en zelfs van superheldenverhalen (de Immortal Hulk-reeks van Al Ewing was bijvoorbeeld fantastisch). Maar die krijgen in SF-bladen en op YouTube-kanalen vanzelf al veel publiciteit. Volgens mij verdienen deze meer obscure strips het echter ook voor het voetlicht gebracht te worden. Bij dezen dus een paar tips voor ‘graphic novels’ met een SF-thema.

 

Titan (François Vigneault, Oni Press)

In een mijnkolonie op de Saturnusmaan Titan werken genetisch aangepaste reuzen onder toezicht van opzichters van de Aarde. De spanningen tussen de twee groepen stijgen. De nieuwe manager João da Silva komt er al snel achter dat het moeilijk zal worden de vrede te bewaren. Hij raakt bevriend met Titaan Phoebe Mackintosh, maar die heeft zo haar eigen geheimen.

Dit was oorspronkelijk een webcomic en dat is er ook wel aan te zien, want de tekeningen zijn best ruw, waarbij de karakters soms bijna op karikaturen lijken. Maar het is een rauwe omgeving met menselijke karakters, dus het past wel dat het niet allemaal zo mooi is. Het is bovendien geen verhaal voor kinderen. Dit verhaal bevat expliciet geweld en seks. Het draait uiteindelijk om kapitalisme en kolonialisme – dat er een aanbeveling van Cory Doctorow op de cover staat laat wel zien dat dit een politiek getint verhaal is. Toch was ik verrast door de wendingen in het verhaal. Dit is er zeker een die ik vaker ga lezen.

 

Far Arden en Crater XV (Kevin Cannon, Top Shelf Productions)

Far Arden begon omdat de tekenaar meedeed aan ’24 hour comic day’. Aan de eerste hoofdstukken zie je ook wel dat ze vlug getekend zijn. Ook later is de tekenstijl bedrieglijk simpel, met schetsmatig ingevulde achtergronden. Maar wat heb ik ervan genoten! Ten eerste omdat de boeken lekker zwaar aanvoelen. Ten tweede om de humor (met name geweldige onomatopeeën en onverwachte wendingen). Ten derde om het knap opgebouwde verhaal.

Army Shanks, een zeiler en avonturier, moet op zoek naar het legendarische ‘Far Arden’ dat zich binnen de poolcirkel zou bevinden. Is het SF? Het ligt op de grens, maar deze wereld is niet helemaal de onze en in Crater XV speelt ruimtevaart een belangrijke rol, dus ik reken het goed. Zoals in de beste SF draait het uiteindelijk om mensen en het slot van beide delen deelt een emotionele kaakslag uit. Je zou het niet verwachten bij een avonturenboek met zoveel humor, maar overmatige ambitie leidt meestal niet tot een voor iedereen even positieve afloop.

 

Satania (Vehlmann & Kerascoët, NBM Graphic Novels)

Dit is een van mijn persoonlijke favorieten. Ondertussen heb ik deze strip al twee keer gelezen, maar ik zal er vaker naar terugkeren. In de traditie van Jules Verne reist een gezelschap naar het binnenste van de aarde. Ze volgen een verdwenen onderzoeker die de theorie voorstond dat verhalen over duivelfiguren uit mythologie en religie terug te voeren zouden zijn op ondergronds overlevende Neanderthalers. De groep stuit op een heel ecosysteem hangend aan het plafond van een enorme grot boven een lavameer …

Ook hier zijn de karakters bijna kinderlijk eenvoudig getekend, met zwarte stippen als ogen, terwijl dit echt geen kinderverhaal is. De omgeving is bijna ziekelijk van kleur en wildgroei. In dit primordiale landschap komt de vraag centraal te staan wat beter is – leven als mens of als wilde? Fantastische fantasiedieren, avonturen in grotten en een einde dat uit de verhalen van Lovecraft afkomstig had kunnen zijn, alles komt samen in een geheel dat mijn verbeelding doet vonken. Een aanrader.

 

On A Sunbeam (Tillie Walden, First Second)

Met 534 pagina’s een flinke pil, deze ‘graphic novel’ van een jonge tekenaar. Gezien de kwaliteit van haar werk in dit boek, gaat er de komende decennia nog veel moois van haar verschijnen. Hier vertelt ze een heel persoonlijk verhaal in een ongebruikelijk space opera universum – een universum waar je geen mannen zult tegenkomen, maar daar wordt geen punt van gemaakt. Het gaat om twee meisjes die elkaar op school ontmoeten en verliefd op elkaar worden. Ze raken echter van elkaar gescheiden. Veel later vinden ze elkaar terug, maar of ze bij elkaar kunnen blijven? Dit verhaal over een queer romance wordt met veel gevoeligheid gebracht. Ondertussen ontdek je als lezer onder andere paleizen die in de ruimte zweven en ruimteschepen die er uitzien als vissen. De tekeningen zijn prachtig en het subtiele gebruik van kleur maakt je altijd meteen duidelijk op welk moment in de tijd je je bevindt. Geen grootschalige actie, al wordt het op het eind wel spannend, maar vooral herkenbare menselijke emoties. De moeite van het lezen waard.

 

Under-Earth (Chris Gooch, Top Shelf Productions)

Dit is ook al een pil, met 570 pagina’s, en ook weer een boek dat door het kleurgebruik duidelijk maakt in welke verhaallijn je je bevindt. Een heftig verhaal dat er geen doekjes om windt en dat het meest lijkt op dystopische boeken als 1984 of Fahrenheit 451. In deze niet zo mooie toekomstwereld dient een grot als gevangenis. Veroordeelden vormen daar een eigen maatschappij en daar gaat het niet altijd even eerlijk aan toe. Een timide man die moeite heeft zichzelf staande te houden in de gewelddadige omgeving, sluit vriendschap met een reus die eigenlijk niets liever wil dan lezen. Ondertussen zoeken twee vrouwen naar een manier om uit de gevangenis te ontsnappen. Maar daarvoor moeten ze binnendringen in de centrale toren van de bewakers …

Spannend, met ook hier weer veel aandacht voor de karakters, en een einde waarin de verschillende lijnen op een mooie manier bij elkaar komen. Omdat het zo grimmig is, is dit misschien niet een boek dat ik vaak zal herlezen, maar ik ben wel blij dat ik het in mijn collectie heb.

 

Universe! (Albert Monteys, Image)

Gezien de uitgever zou je verwachten dat dit een strip is die op de traditionele Amerikaanse manier is vormgegeven, maar dat is het dus niet. Ook deze strip verscheen oorspronkelijk online, in vijf delen. Deze delen staan allemaal op zichzelf, maar er zijn wel onderlinge verbanden aan te wijzen. De tekeningen doen Europees van stijl aan en zijn (anders dan sommige andere graphic novels) vrolijk gekleurd. De strip behandelt harde SF-concepten als tijdreizen, robots, buitenaards leven en zelf het begin van tijd en ruimte. Hierbij wordt gekozen voor een komische insteek, maar de speculatie is altijd interessant, vooral in een verhaal over een relatie tussen een echtpaar, van wie de vrouw iets sneller door de tijd beweegt dan de man. Ik moest er regelmatig bij grinniken, ook omdat de draak wordt gestoken met mensen die wetenschap vooral gebruiken om geld te verdienen. Wie houdt van grote ideeën, maar het niet erg vindt als daar een humoristische draai aan wordt gegeven, zal aan dit boek veel plezier kunnen beleven.

 

Black Star (Eric Anthony Glover & Arielle Jovellanos, Abrams Comicarts Megascope)

Waren de eerdere ‘graphic novels’ in dit artikel duidelijk strips voor volwassenen, deze kun je als ‘Young Adult’ kwalificeren. Dit is een spannend SF-verhaal vol actie en avontuur – precies waar ik van houd. Een ruimteschip stort neer op een gevaarlijke planeet. De shuttle is losgeraakt en komt een stuk verder neer. Harper North gaat onderweg. Ze blijkt echter niet de enige overlevende te zijn en de shuttle biedt slechts plaats aan één inzittende … Overstromingen, bosbranden en vulkaanuitbarstingen zijn maar een paar van de barrières op het pad van Harper North. En dan staat ze ook nog via het scherm op haar arm in verbinding met haar tegenstander, die een geheim van haar kent dat ze liever niet onder ogen wil zien. Weinig dialogen, veel tekeningen, dus deze las ik relatief snel. Misschien relatief weinig diepgang, maar ik genoot wel van het avontuur. En het verhaal laat zien dat mensen om te overleven in staat zijn om tot het uiterste te gaan.

 

The History of Science Fiction (Xavier Dollo & Djibril Morissette-Phan)

Strips hoeven geen fictieve verhalen te vertellen – er zijn ook talloze ‘graphic novels’ in het non-fictie genre. Zelfs eentje over de geschiedenis van de SF – ons geliefde genre. Twee robots die vliegen in een X-wing, betreden een landhuis en ontdekken daar artefacten uit de SF-geschiedenis. Deze raamvertelling neemt weinig plek in, want vooral komen schrijvers en vertellers tot leven om met elkaar in gesprek te gaan, worden belangrijke SF-verhalen in stripvorm naverteld en samengevat en krijgt de lezer talloze tips voor boeken, strips en films in het genre.

Meer aandacht voor moderne ontwikkelingen in de SF, zoals de opkomst van vrouwelijke schrijvers en schrijvers van andere afkomsten, zou prettig zijn geweest. Bovendien kende ik veel van de informatie al omdat ik me al eerder ook heb verdiept in de geschiedenis van de SF. Maar het is altijd leuk het nog eens in een andere vorm tot me te nemen. Wat in elk geval blijkt, is hoe rijk de geschiedenis van het genre is en hoe het altijd probeert ontwikkelingen in maatschappij en wetenschap onder de loep te leggen. Voor wie nog weinig weet van de geschiedenis van de SF als genre is dit een mooi startpunt, dat uitnodigt tot verdere verkenningen!

Dit artikel, door Johan Klein Haneveld, is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Postmortem Sterrenlichaam – Een reis van lichtjaren – HSF 2022/3

Meer dan vijf jaar geleden, op 8 april 2017, won ik met Sterrenlichaam de Harland Award voor ‘beste verhaal’. Misschien het meest opmerkelijke detail aan de hele affaire is dat ik het totaal niet aan zag komen. Opmerkelijk vooral omdat ik de maanden ervoor regelmatig rond vestingstad Heusden wandelde en daar fantaseerde over niet alleen een triomfantelijke eerste plaats, maar ook de onvermijdelijke aanschuiving bij De Wereld Draait Door (die draaide toen nog) en de lancering van mijn carrière als schrijver. Hubris is heerlijk in kleine, stiekeme doses. Toch, toen puntje eenmaal bij paaltje kwam, bleek dat ik het niet écht geloofde.
Tijdens de dag van de uitreiking vond er ook een Japans festival plaats, waar ik graag signeer. Aangezien die bezoekers het voorname publiek zijn voor mijn young adult-trilogie Pindakaas en Sushi communiceerde ik aan Floris Kleijne, een der Harland-organisatoren van dat jaar, dat ik niet zou komen. Daarop ontving ik een email met de omineuze titel ‘Je hebt reden om zaterdag naar de Dag te komen’. Ik werd bezworen dat deze communicatie ‘onder het meest strikte embargo en geheimhoudingsbeding denkbaar’ stond; een embargo dat duidelijk een houdbaarheidsdatum van vijf jaar heeft, Floris. Mij werd in de mail verder te kennen gegeven dat ik ‘een van de schrijvers in de top-12 van de Harland Award Verhalenwedstrijd 2016!’ was. En: ‘Met 5 prijzen te vergeven betekent dit dat je een kans van 41,67% loopt dat je zaterdag een prijs in ontvangst mag nemen.’ Het is achteraf onvoorstelbaar dat het kwartje toen niet viel, maar dan ken je mijn grenzeloze naïviteit nog niet. Ik ging er totaal van uit dat ik ergens laag op de lijst zou staan, maar hoog genoeg voor wat schouderklopjes van mijn vrienden. Toch maar naar Amsterdam dus.
Als je niet in de gelegenheid was om er in die pre-corona (en pre-drama) jaren bij te zijn; de uitreikingen van de Harland Awards waren tussen 2015-2018 een chique beleving, met een heel programma in een auditorium met speeches en galajurken en nagelbijtende schrijvers die de aftelling ondergingen. Ik zat in de zaal naast onder andere Sophia Drenth, Jasper Polane en Pen Stewart – allen vaardige auteurs. Het bovenste segment van de slordige tweehonderd inzendingen werd langzaam onthuld, de handen werden rauw geklapt. Tegen de tijd dat we bij de top 10 kwamen, voelde ik mijn hart in mijn keel kloppen. Telkens kwam er een nieuwe naam, maar niet de mijne. Toen er nog maar drie plekken over waren, gebeurde er iets merkwaardigs in mij. Ik kalmeerde, want het werd me totaal duidelijk dat Floris Kleijne me had voorgelogen. Het was een grap geweest. De nummers drie en twee werden onthuld en jurylid Bo Balder kwam naar het katheder om volgens traditie eerst een stuk van de winnende tekst voor te lezen, alvorens de titel te onthullen.
Ze begon te spreken.
En ik had verdorie gelijk. Ik herkende deze tekst volledig niet. Het ging over een Nederlandse hoofdpersoon genaamd ‘Jo-Anne’, terwijl mijn hoofdpersoon de Engelse naam ‘Joan’ had.

Wedergeboorte
Ver vóór de uitreiking, in de maanden voordat ik op moesbenen naar het podium liep om me door een geïmproviseerde speech heen te stuntelen, was ik al begonnen om het korte verhaal Sterrenlichaam om te vormen tot de roman Sterrenlichaam.
In het boek is Joan niet langer de enige hoofdrolspeler. Ze gaat als exobiologe nog steeds mee op een gedoemde mijnwerkersexpeditie naar het titulaire sterrenlichaam – een grotesk buitenaards lijk van cyclopische proporties – maar deelt ditmaal de schijnwerpers met voorman Kev en de doortrapte ‘salaryman’ Okyū. Vanaf het eerste moment is het vertrouwen tussen hen flinterdun. Zodra de expeditie rampzalig misloopt en ze door de inklappende aders en ingewanden van het sterrenlichaam moeten vluchten, breekt er een koortsachtige paranoia uit onder de mijnwerkersploeg.
Op zich is dit een bekend gegeven, dat doet denken aan de ruimtecrew van de Nostromo die wordt uitgedund in Alien of de groep vreemden die wakker wordt te midden van dodelijke valstrikken in de Cube en zich afvraagt wie te vertrouwen is. ‘Groeiende achterdocht onder grote druk’, een prima kloppend hart voor een roman. Maar er zit meer achter.
Vriend Rik Spanjers (docent Media en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam) leende me recent het boek The History of Science Fiction uit, van de Britse academicus Adam Roberts. Deze beschrijft trefzeker hoe ons favoriete genre door de decennia en eeuwen heen tot uiting is gekomen. Eenmaal aangekomen bij de zestiger jaren van de vorige eeuw behandelt hij de opkomst van de ‘new wave’, een stroming binnen het genre dat sterk experimenteerde met vorm (en vanzelfsprekend op afkeuring kon rekenen van de meer traditionele lezers en schrijvers binnen het sterk gefragmenteerde wereldje). Een van de new wave-titels die in literatuurstudies lang op veel aandacht kon rekenen was Thomas Pynchon’s Gravity’s Rainbow. Dit lastig doordringbare werk, zo schrijft Roberts, ‘is georganiseerd rond een secuur gestructureerd thematisch principe (de paraboolvlucht van een raket) in plaats van de stoffige conventies van begin-midden-eind’.
Nu wil ik niet beweren dat Sterrenlichaam zo extreem avantgardistisch is als dit. Toch voel ik mij aangetrokken tot de vormexperimenten van de new wave, en zag ik terugkijkend hoe ik flirt met dezelfde principes. Mijn roman volgt namelijk de structuur van een zwangerschap – van het moment van impregnatie tot de uiteindelijke bevalling. Dat blijkt een verrassend natuurlijke vorm, die zich goed leent voor de rollercoaster aan emotionele pieken en dalen die de lezer verwacht. Maar deze structuur sijpelt ook thematisch (seks en geboorte) door in alle lagen van het verhaal. Het sterrenlichaam is een vleselijke omgeving die binnengedrongen wordt door mensen die, in hun tomeloze nijverheid, leven in de dode omgeving blazen.

Via Worldcon naar China
Dan kun je nog zo je best doen op je verhaal, daarmee heb je nog geen uitgegeven boek. In 2018 was het manuscript klaar en begon ik een eerste ronde langs enkele uitgevers. Post-Harland was het absoluut makkelijker geworden om in gesprek te komen met redacteurs, wat vooral hielp bij de publicatie van enkele korte verhalen (met name How Much For Prime Minister? in het inmiddels ter ziele gegaande grounded sf-magazine 2.3.74 van Lebowski Publishers). Maar een sf-roman is andere koek. De meeste commerciële partijen zijn daar huiverig voor en het liep dan ook op niets uit. Nu had ik Sterrenlichaam naar de sympathieke, kleinere fantastische uitgevers in Nederland kunnen brengen, maar ik wilde hier juist een breder publiek mee bereiken – liefst in de boekhandel. En die wens was ik nog niet bereid te laten varen.
Ik liep hier echter tegen een muur aan, dus besloot het verhaal dan maar naar het Engels te vertalen, om via de internationale markt alsnog een Nederlandse publicatie te forceren. Als het niet moeilijk kan, dan maar krankzinnig moeilijk.
Het duurde tot 2020 om de vertaling klaar te stomen – deels omdat ik het verhaal gelijk flink aanpakte aan de hand van de feedback van een keur aan proeflezers. Het toeval wil dat ik een jaar daarvoor last-minute naar Worldcon in Dublin was gevlogen, dé reizende genreschrijversconventie, waar je George R.R. Martin in een salsarestaurant kunt treffen en je je een slag in de rondte kunt netwerken. Daar ontmoette ik diverse uitgevers en literair agenten uit Engeland en de VS, en bevriendde bovendien de Japanse sf-schrijver Taiyo Fujii (wiens werk in het Engels is uitgegeven door Haikasoru, met name Orbital Cloud is een aanrader). Hij nodigde me daarna uit op een universitaire workshop in Lyon, als interviewer voor een gesprek tussen hem en de Chinese schrijfster Xia Jia (uitgegeven in online magazine Clarkesworld). En het was zij die mij naderhand in contact bracht met de Chinese uitgeverij Science Fiction World – de grootste in het genre daar. Nergens is sf zo booming als in China, dus toen zij besloten om Sterrenlichaam te vertalen en uit te geven (het staat op de planning voor ergens in 2023), voelde het als erkenning voor het jarenlange zwoegen en blijven geloven in mijn verhaal.
Misschien was het wel dit wapenfeit dat ervoor zorgde dat ik nét serieus genoeg kon worden genomen om in gesprek te komen met mijn huidige literair agent Christiaan Boesenach van Sebes & Bisseling, het eerste en grootste agentschap in Nederland. Normaal doen zij niets met sciencefiction, maar hier wilden ze wel een gokje op wagen. Daarvoor moest natuurlijk eerst nog het Nederlandse manuscript op de schop, om het gelijk te trekken met de sterk verbeterde Engelse versie, een taak die mij bijna tot de rand van gekte dreef. (Als je maar vaak genoeg hetzelfde verhaal herschrijft, verlies je vanzelf je verstand.) Met deze frisse versie wisten we de vrij nieuwe genreuitgeverij Iceberg Books te charmeren, die na meerdere vertaalde werken van o.a. Brandon Sanderson nu ook een podium biedt aan Nederlands talent. Sterrenlichaam verschijnt bij hen eind oktober 2022, met een waanzinnige cover. (Het boek is op www.iceberg-books.nl te bekijken en bestellen.)
Is het hoofdstuk daarmee gesloten en dit hele relaas een hopelijk inzichtelijke postmortem met een strikje eromheen? Natuurlijk niet. Er zijn nog té veel landen en talen waar de roman niet beschikbaar is. Dit is een ‘work in progress’.

Duizend kronkelpaadjes
Zijn uit dit hele avontuur nog universele lessen te halen? Ik heb altijd geloofd dat er niet één vaste manier is waarop een schrijver succesvol wordt. Daarvoor is het wereldje te veranderlijk en te afhankelijk van toevallige ontmoetingen en buitenkansen. Dat ik op Worldcon iemand tegen het lijf loop, die me weer in contact brengt met, enzovoort, dat valt niet te repliceren. Iedere schrijver die iets presteert, heeft daarvoor een eigen weg bewandeld. Hoe Joachim Heijndermans het bijvoorbeeld klaarspeelde om zijn korte verhaal All Throughout The House te laten verfilmen in Love Death + Robots van Netflix, dat hangt af van totaal onvoorspelbare factoren die je niet kunt beheersen of nabootsen. Wel zijn er algemene vaardigheden en stappen die je kunt leren of zetten om je kansen te vergroten. Netwerken is er één van. Ga naar schrijversconventies en maak daar vriendjes. Dat vereist sociale handigheid, waarbij het belangrijk is dat je authentiek blijft in plaats van een act opvoert. Een bepaalde taaiheid is ook nuttig: bijt je vast in je verhaal, blijf het kritisch herschrijven en geef niet te snel op. Sterrenlichaam is keer op keer onder handen genomen, gedurende zes lange jaren, en nu pas ziet het ’t daglicht. De laatste les is om strategisch te denken. Wat zijn de zetten die je nu kunt maken om straks uit te komen waar je wilt zijn? Is dat het winnen van een prijs, de publicatie van een verhaal of een buitenlands avontuur, dat daarna kan leiden tot contacten/recensies/legitimiteit/doorbraak?
Toch is het makkelijker zoiets op te schrijven dan het uit te voeren. Halverwege voelt het allemaal niet zo logisch meer aan, uitzichtloos zelfs, ‘ik ben maar wat aan het doen’. Dan is het niet gemakkelijk om te blijven geloven in je eigen werk. Het is bovendien een vreemde gewaarwording dat je succes afhangt van zaken die niets met de creatieve kant van het vak te maken hebben en die je niet zelf in de hand hebt. Je moet maar vertrouwen dat het goedkomt. Gelukkig draait het, als het dan eindelijk lukt, daarna weer om de kwaliteit van je schrijven.
Het kronkelpaadje van Sterrenlichaam bleek uiteindelijk op een mooie plek uit te komen, een kaap met uitzicht op een kokende zee vol tentakels onder een hemel van smeltende sterren. Voor mijn volgende roman duik ik, net als jullie, weer het dichtbegroeide bos in.
Roderick Leeuwenhart

Bio:
Roderick Leeuwenhart is de schrijver van sf-romans De Heren XVII (Quasis, 2021) en Sterrenlichaam (Iceberg Books, 2022, Science Fiction World, 2023). Hij is Harland Award-winnaar, knuffelt thuis graag met zijn ratten en acht het onbewezen dat een indringer uit het multiversum hem enkele jaren geleden heeft vervangen.

Dit artikel is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Hoezo commercieel? – Column – Johan Klein Haneveld – HSF 2022/1

Schrijvers vragen zich vaak af wat ze kunnen doen om meer boeken te verkopen. Sommigen schrijven onder een Engels pseudoniem omdat lezers vaker boeken kopen van internationale auteurs. Vrouwen gebruiken soms een initiaal in plaats van hun voornaam, want mannelijke lezers zouden liever boeken lezen van mannelijke auteurs. Schrijvers wordt afgeraden korte verhalenbundels te publiceren, want daar zou geen publiek voor zijn. Sciencefiction is niet zo’n populair genre in ons taalgebied, dus zou je beter fantasy kunnen schrijven.
Ikzelf krijg wel eens te horen dat ik minder boeken per jaar moet publiceren, want dan zouden lezers meer uitkijken naar mijn volgende publicatie. Ook zou ik maar in één genre moeten schrijven en moeten kiezen voor series in plaats van ‘stand alones’, dan zou ik meer verkopen. Het is schijnbaar belangrijk commercieel bezig te zijn. Ik snap dat dit geldt voor uitgeverijen, maar voor mij als auteur zie ik het belang er niet van in. Ik zal namelijk toch nooit zoveel met een boek verdienen dat ik ervan kan leven.
Onlangs kreeg ik van een van mijn uitgevers de afrekening van 2021 toegestuurd. Van mijn roman ‘Scherven vol ogen’ bleken maar zestig exemplaren te zijn verkocht. Ik moest wel even slikken. Ik had namelijk mijn best gedaan voor de promotie en geïnvesteerd in advertenties op Facebook. Nee, ik had het boek niet kunnen verkopen op festivals, maar ik ben op zulke gelegenheden sowieso niet erg succesvol. Nu was ‘Scherven vol ogen’ niet een toegankelijke Tolkienachtige fantasyroman, maar een futuristische horror die zich afspeelde in een onder water gelopen Nederland. Dat is niet het meest commerciële genre. Maar stel dat ik een toegankelijker boek had geschreven, en het dubbele had verkocht. Dan was dat nog niet echt veel geweest.
Gezien mijn vele activiteiten op social media zien sommigen mij als succesvol auteur. Maar van alle boeken van mij die zijn verschenen sinds 2016, zijn er van geen meer dan driehonderd over de toonbank gegaan. Wanneer kennissen me vragen wat ik overhoud aan mijn boeken, moet ik daarom dus hartelijk lachen. Bij het nagaan van mijn inkomsten over 2020 voor de belastingopgave, ontdekte ik dat ik in totaal negenhonderd euro had verdiend aan het schrijven. Op dat moment had ik achttien boeken op mijn naam staan, waarvan er vier in het jaar ervoor waren uitgekomen. De meest succesvolle auteurs in het genrewereldje, uitzonderingen als Thomas Oldeheuvelt nagelaten, bereiken oplages van 1500 stuks voor hun boeken. Als ik dezelfde verkoop zou behalen, gaat er eerst een deel naar de belastingen en daarna zou het me per boek nauwelijks een maandsalaris opleveren. De schrijvers die zoveel verkopen staan bovendien zo ongeveer op elke comiccon en elk fantasyfestival in Nederland – daar heb ik de energie helemaal niet voor.
Je zou er moedeloos van raken, maar op mij hebben deze cijfers het tegenovergestelde effect. Als ik toch niet van mijn boeken kan leven, ook niet als ik het meest commerciële werk denkbaar schrijf en al mijn vrije tijd in de promotie daarvan steek, kan ik net zo goed schrijven wat ik wil, ook als dat niet commercieel is. Dan ben ik tenminste trots op het boek, dat precies het verhaal is dat ik wilde vertellen, in het genre waar ik van houd. Als er dan ook nog lezers zijn, hoe weinig ook, die van mijn werk genieten, ben ik een tevreden schrijver.

Dit artikel, door Johan Klein Haneveld, is eerder verschenen in HSF (2022/1).