HSFCon 25-26 maart 2023

HSFCon 2023 vindt op zaterdag 25 en zondag 26 maart 2023 plaats in Van der Valk Hotel Sneek. HSFCon is er voor alle liefhebbers van Science Fiction, Fantasy en Horror.

Het wordt weer een weekend vol panels en lezingen over alles wat de genres ons te bieden hebben, met een flinke vleug wetenschap. Kijk je ogen uit en koop je beurs leeg bij onze standhouders, doe mee aan workshops en breng tijd door met andere fans. Foto’s van vorig jaar vind je hier.

Het programma wordt binnenkort bekend gemaakt, dus houd de website in de gaten! Ook vind je op onze website meer informatie over onze eregasten en gasten, het hotel en wat je je verder ook afvraagt 🙂

Is je interesse gewekt? Bezoek onze website en like HSFCon op Facebook!

Wil je op de beursvloer staan met je eigen boeken, illustraties of handgemaakte fan-items? Doe je graag mee aan het programma? Neem dan contact op via info@hsfcon.nl, of via Facebook Messenger.

Kaartverkoop is nu live op de website.

The Sandman – Een netflix adaptatie van Gaiman’s graphic novel – HSF 2022/3

De mannen en vrouwen staan in een kring, hun gezichten onherkenbaar door hun bruine kappen. “Here in the darkness,” roepen ze. “Here in the darkness.” De oude man vooraan heeft als enige zijn kap af.

“I summon you with poison,” declameert hij dramatisch. “I summon you with pain.”

Zijn discipelen blijven herhalen: “Here in the darkness. Here in the darkness.”

“I open the way. I open the gates,” zegt de man. Een wolk van schaduwen en nachtmerries verschijnt in de lucht. “We summon you together! Come!” De schaduwen worden tastbaar en een wezen is zichtbaar, zijn gezicht onherkenbaar door een buitenwerelds masker. Hij valt neer in de cirkel van magische symbolen die hem de komende zeventig jaar gevangen zal houden.

Of zijn het er honderdenzes?

Het beeld van het spierwitte en poedelnaakte wezen, gevangen in een glazen bol was onze eerste kennismaking met de Morpheus, de Koning van de Dromen. Het was 1989. Zijn verschijning was de start van een fenomeen. De comic heette The Sandman en de schrijver was Neil Gaiman.

In 75 delen vertelden schrijver Gaiman en een pantheon van illustratoren het verhaal van Morpheus en zijn familie The Endless, entiteiten die nog boven de goden staan.  De steeds minder maandelijkse comics speelden zich af in verschillende tijden en werelden en putten uit diverse religies en mythologiën. Wat startte als een horrorcomic, werd uiteindelijk een allesomvattend literair werk. De comics werden gebundeld in graphic novels die een steeds groter publiek bereikten. Gaiman, een Brit met het uiterlijk van een goth en de stem van aristocraat, werd een cultheld van nerds en geeks over de hele wereld. En ik was er een van.

In 2003 las Neil Gaiman voor en beantwoordde vragen van het publiek tijdens Elfia in Haarzuilen. Het was er niet heel druk. The Sandman was weliswaar wereldwijd een succes, maar bij een relatief klein groep mensen. Uiteraard werd er gevraagd of er ooit een film van The Sandman zou komen. Gaiman antwoordde dat hij heel graag zelf een film zou willen schrijven over Death, de zus van Morpheus en een fan favoriet, maar dat Warner Brothers geen films meer maakte van 20 miljoen dollar. ‘Alles is low budget of een blockbuster, er zit niks meer tussenin,’ legde hij uit.

Ik ging in de rij staan om mijn Death graphic novel te laten signeren en mompelde iets over dat ik ook net mijn eerste boekje had gepubliceerd. “Marcel – don’t die!’ schreef Gaiman voorin.

In 2013 werd ik door uitgeverij Meulenhoff Boekerij gebeld of ik Neil Gaiman wilde interviewen voor publiek. Zij publiceerden zijn nieuwste boek “De Oceaan aan het einde van het pad” en wisten dat ik een enorme fan was.

Om kennis te maken gingen Gaiman en ik eerst samen lunchen. Ik was zo nerveus dat ik bijna niet uit mijn woorden kwam. Hij stelde mij op mijn gemak, door te zeggen dat hij hetzelfde had toen hij bij Stephen King aan de keukentafel zat. Dat hielp een beetje.

Ik interviewde hem eerst in een boekhandel in Amsterdam en de volgende ochtend in Utrecht (dat laatste interview staat op Youtube) voor twee keer vierhonderd man. En ondanks dat hij hier was om zijn nieuwe boek te promoten, ging een deel van het interview over The Sandman. En over de mogelijke verfilming ervan.

Roger Avary, Terry Gilliam, James Mangold, Eric Kripke en Joseph Gordon-Levitt, allemaal hadden ze geprobeerd een film of tv-serie van de grond te krijgen, zonder resultaat. Een van de filmscripts – waarin Morpheus moest vechten tegen mechanische spinnen – werd door Gaiman tot ‘het slechtste script dat ik ooit las’ bestempeld.

Fast Forward naar 2022. De duurste Netflix-serie ooit heet The Sandman. En hij is gemaakt door… Neil Gaiman zelf.

In een interview met Time zegt Gaiman hierover: “It felt like we were doing something that was literally impossible. I’d spent 30 years waiting for somebody to make a bad Sandman film. And just hoping that if I was really lucky, maybe it wouldn’t be bad. So getting to a place where we’re given the money and the resources to make Sandman from the comics is unexpected and an absolute delight.”

Ik besloot de serie samen met mijn 13-jarige zoon te kijken. Voor hem was alles nieuw, voor mij was het alsof de strips tot leven kwamen.

In de strips zit Morpheus 70 jaar gevangen. In de serie hebben ze daar meer dan honderd jaar van gemaakt. Dat betekent dat hij nog steeds in 1916 gevangen genomen wordt, maar ontsnapt in een andere periode. Dat zorgt ervoor dat Gaiman, showrunner Allan Heinberg en David Goyer de ruimte hebben om dingen anders te doen dan in de comics. En daar waar ze het bronmateriaal niet slaafs volgen, gaat de serie er op vooruit. De grotere rol van de Corinthean, een ontsnapte nachtmerrie gespeeld door Boyd Holbrook die elke scène steelt waar hij inzit, de verhalen die los van elkaar stonden in de comics en in de serie aan elkaar geknoopt worden, de cast die diverser is en meer een afspiegeling van onze tijd.

Het ziet er allemaal ook prachtig uit. De Hel, de Dreaming, waar de The Sandman en zijn dromen en nachtmerries resideren, kosten noch moeite zijn gespaard om de comics tot leven te brengen. Ook de cast is fantastisch. Tom Sturridge is een uitstekende Morpheus, de rest van de acteurs is mogelijk nog beter.

Valt er dan niks aan te merken op de serie? Jawel. Wat ik merkte is dat Morpheus, niet de meest sympathieke entiteit in het universum, in de serie iets menselijker en daardoor ook iets gewoner werd. In de comics is hij ongrijpbaarder, afstandelijker, ongemakkelijker in de omgang. In de strips is hij vaak letterlijk larger than life, hier is hij iets teveel Tom Sturridge naar mijn smaak.

Death daarentegen is perfect, en precies om die reden. De Death in de comics is het tegenovergestelde van hoe De Dood normaal in fictie wordt afgebeeld. Geen in een donker gewaad gekleed skelet met bombastische stem, maar een eeuwenoude jonge vrouw met meer empathie dan welk ander levend wezen ook. In de serie zit ze maar in één aflevering, maar Kirby Howell-Baptiste is de perfecte personificatie van wat waarschijnlijk Gaiman’s meest geliefde personage is.

Gaiman: “I’ve spent 34 years now with people coming up to me and saying, your character Death in Sandman, she got me through the death of my child. She got me through the death of my parents, of my loved one, of my sibling, of my friend.”

Het allerbelangrijkste is misschien wel wat mijn zoon van The Sandman vond. Hij kende de strips enkel van mijn tatoeages (zowel Dream, Death als Delirium sieren mijn armen) en binge watchte de elf afleveringen met mij in drie avonden. Hij werd meegesleept in de verhalen, vroeg af en toe naar de historische achtergrond en heeft daarna van zijn eigen geld de eerste Sandman-bundels aangeschaft.

En zo is de cirkel weer rond.

Seizoen 1 van The Sandman is te zien op Netflix.

Dit artikel, door Marcel van Driel, is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Marcel van Driel is schrijver van (voornamelijk) jeugdboeken.

www.marcelvandriel.nl

Het Evoluon – Retrofuture – HSF 2022/3

Ruimteschip Aarde vertrekt opnieuw vanuit Eindhoven

Ik wist niet wat ik las: het Evoluon is weer open! Als iets een belangrijke bron is van mijn SF-passie is het dat bekende niet-vliegende object in de vorm van een schotel. SF heeft voor mij altijd te maken met futuristische techniek en wetenschap en met de heropening na 33 jaar is de niet-vliegende schotel voor mij een bron van sentiment en hoop. De eerste expositie RetroFuture van de organisatie Next Nature is een mix van technologie, kunst en natuurhistorie.

Hoe klein ik ook was, ik herinner me heel goed de beeldtelefoon in het vroegere Evoluon. De schotel staat alweer 56 jaar in Eindhoven sinds de opening in 1966. Philips’ showcase voor wat er indertijd mogelijk was maar nog lang niet uitgerold in de maatschappij, maakte een enorme indruk op me. In tegenstelling tot vele scholieren die uit heel Nederland met de klas ernaartoe gingen, weet ik nog dat ik er met mijn ouders was. Ik was niet weg te slaan bij alle apparaten,  de wetenschappelijke informatie en de blik op de toekomst die er werd gegeven. Diepgaandere gedachten had ik er indertijd zeker niet bij. Tegenwoordig is dat wel anders en ben ik erg enthousiast over de achtergrond van RetroFuture.

“Het is onze plicht om optimistisch te zijn over de toekomst”, zegt Next Nature-directeur (en filosoof, kunstenaar en oprichter) Koert van Mensvoort er zelf over. “Je kunt zeggen: oei, het gaat helemaal mis met de aarde, maar als je echt begaan bent met de planeet, neem dan de moeite een toekomst te creëren zoals jij die graag ziet. Ik denk dat we al onze verbeeldingskracht moeten gebruiken om te kijken hoe we met elkaar op deze planeet een goed leven kunnen leiden. In RetroFuture verbeelden kunstenaars en andere creatieven de wereld van nu en straks. Zo wordt dat idee van hoe de toekomst er uit kan gaan zien minder abstract en krijgen mensen er meer grip op. Er zijn in de loop van de geschiedenis allerlei toekomstscenario’s geschetst, vaak waren dat doemscenario’s.  Aristoteles zei al in de vierde eeuw voor Christus dat de wereld zo vol werd dat die onbestuurbaar zou worden. Paul Ehrlich, beroemd  door zijn boek The Population Bomb, voorspelde dat in de jaren 70 van de vorige eeuw miljoenen mensen in het Westen zouden sterven door voedselschaarste. Kijk naar Amerika en andere westerse landen: daar is eerder een overvloed aan eten (obesitas!) een probleem dan een gebrek aan voedsel. Hoe vaak is het einde van de wereld al niet voorspeld? Maar kijk, we zijn er nog. Let wel, ik wil geen naïef happy-clappy verhaal houden en ontkennen dat er grote problemen zijn. Die zijn er absoluut – het klimaat, voedsel, pandemieën, oorlog – en de mogelijkheid benoemen dat het echt mis kán gaan houdt ons scherp. We staan voor grote uitdagingen. Maar angst kan je belemmeren te zoeken naar oplossingen. Het kan leiden tot verkramptheid. Kijk hoeveel de mensheid al heeft bereikt. Dat vind ik heel hoopvol. Ik pleit ervoor onverschrokken de toekomst tegemoet te treden. Er is niet één toekomstscenario, er zijn er meerdere. Wij bepalen zelf waar we uitkomen.”

Waar gaan we naar toe?

Wederom is er in het Evoluon een sterk verband met sciencefiction en wordt de werkelijke wereld verbonden met die van de fantastiek. Waar gaan we als mens naartoe? Futurologie is misschien geen sciencefiction, maar wel een grote voedingsbron ervan. Er zijn tien universele toekomstdromen te zien, inclusief een arbeidsloze maatschappij waar robots alles doen. En het verlangen naar onsterfelijkheid. En sciencefiction komt terug in allerlei voorwerpen, zoals de DeLorean tijdmachine uit Back tot the Future, gevolgd door tientallen geportretteerde beroemdheden als Jules Verne, George Orwell en, uiteraard, Chriet Titulaer die uiteindelijk het meest bekend is geworden door het door hem gepresenteerde tv-programma Wondere Wereld.

De huidige tentoonstelling is opgebouwd uit vier sferen: Mindsphere, Technosphere, Biosphere en Geosphere. Om met die laatste te beginnen, daar gaat het om vragen als: waar komen we vandaan, het ontstaan van het universum en de aarde. In de Biosphere gaat het om wat leven is, hoe het evolueert en het verband tussen leven en technologie. In de Technosphere gaat het om hoe het leven op Aarde door technologie transformeert. Technologie is onze volgende natuur, stellen de samenstellers. In de Mindsphere wordt ingegaan op wat dat alles doet voor je persoonlijke leven. Gaan we samenleven met kunstmatige intelligentie? Ontstaat er een planetair bewustzijn?

Toekomstdromen

Nog een link met SF is de nagebouwde tunnel uit A Space Odyssey van Stanley Kubrick. Hierin zie je hoe toekomstdromen aan de wieg staan van ontwikkelingen. Zoals de toekomstdroom van Leonardo da Vinci uit de 15e eeuw leidde tot het werkelijk beschikbaar zijn van vliegen in de 20e eeuw. Maar het gaat verder in het Evoluon, want ook toegepaste kunst wordt erbij gehaald. Hedendaagse kunstenaars beelden hun versie van tien universele toekomstdromen uit. In Corpus Lava. ‘Melt me in the Afterlife’ van Maison the Faux & Esmay Wagemans, wordt de onmogelijke wens om eeuwig te leven verbeeld. Studio SMACK houdt de bezoeker een spiegel voor met de video Tribe Tower, waar kleurloze, bijna transparante figuren rondjes lopen in een al even kleurloze toren. Ook is werk te zien van onder anderen Studio Drift, Driessens & Verstappen, Floris Kaayk, Audrey Large, Michael Mandiberg en Tabita Rezaire.

We zijn allemaal ‘crew members’ van ruimteschip Aarde. Wat is jouw rol? Wat wordt jouw rol in de toekomst? De tentoonstelling wil je daar onder meer met VR-brillen over laten nadenken. Logisch als je ziet wie de ambassadeurs zijn: wetenschappers, een biotechnoloog, filosofen, schrijvers en filmmakers én  astronaut André Kuipers. Kuipers: “Het Evoluon is een uitgelezen plek om vorm te geven aan het ‘ruimteschip Aarde’-plan om alle mensen, jong en oud, een uniek perspectief te bieden op onze planeet en onze toekomst.”

Iedereen astronaut

Ruimteschip Aarde, dat hebben we al vaker gehoord. “Wij zijn allemaal astronauten op het ruimteschip aarde”, zei Wubbo Ockels nadat hij als eerste Nederlander met de Space Shuttle in de ruimte had gereisd. Deze manier van kijken naar de aarde als een ruimteschip was niet nieuw. In 1879 sprak schrijver Henry George in een roman al over de aarde als een ‘goed bevoorraad schip, waarop we door de ruimte zeilen’. In 1965 hield de Amerikaanse diplomaat Adlai Stevenson een voordracht bij de VN, waarin hij benoemde hoe “We samen reizen, als passagiers op een klein ruimteschip, afhankelijk van haar kwetsbare voorraden lucht en aarde.” In diezelfde periode publiceerde architect Buckminster Fuller zijn Operation manual for Spaceship Earth en sprak mediafilosoof Marshal McLuhan de gevleugelde woorden: “Er zijn geen passagiers op ruimteschip aarde, we zijn allen bemanning”.

De organisatie Next Nature zit in 44 landen als internationaal netwerk voor iedereen die interesse heeft in het debat over onze toekomst. Een toekomst waar biologie en technologie met elkaar fuseren. De organisatie wil voorwaarts in de natuur, niet terug naar de natuur. Al die gedachten en ideeën wil het nieuwe Evoluon levend houden. De toekomst is wel tijdelijk, want de huidige tentoonstelling duurt tot eind maart. Daarna komen er nieuwe tijdelijke en vaste tentoonstellingen vanuit het gedachtegoed van Next Nature.

https://nextnature.net/retrofuture

Dit artikel, door John van Duin, is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Leestips: SF-strips – Verborgen parels – HSF 2022/3

Ik weet niet waar ik meer van houd: boeken of strips. Als kind bracht ik in de bibliotheek al veel tijd door bij de kasten met strips en al snel begon ik de verhalen van Yoko Tsuno te verzamelen. Later ontdekte ik de wereld van de superheldenstrips. Ik was vooral fan van de X-men en Spider-Man. Maar uiteindelijk raakte ik daar een beetje op uitgekeken, vooral vanwege de voortdurende terugkeer naar de status quo na elke reeks. Ik ging me meer op de Europese strips richten, waar ik SF-pareltjes aantrof zoals de reeksen Carthago, Aquablue en Konvooi. Maar vrienden wezen me erop dat ik een wat beperkte visie had op de Amerikaanse strip. Bij onafhankelijke uitgevers zoals Darkhorse en Image verschenen SF-strips die wel afgeronde verhalen vertelden. Reeksen als Low, Prophet en Saga brachten me erg veel plezier.

 

Toch bleef al die tijd nog één terrein onontgonnen, namelijk dat van de ‘graphic novel’. Ook in die meer literaire vorm van het beeldverhaal, bleken SF-verhalen te verschijnen, in allerlei formaten en in allerlei tekenstijlen. Deze verhalen bleken echte verborgen juweeltjes, waar je nauwelijks mensen over hoort praten, maar die mij als SF-fan veel leesplezier bezorgden. Ze zitten ook vol fascinerende concepten en ideeën, die vaak op een menselijkere, meer persoonlijke manier worden uitgewerkt dan in de ‘mainstream’ stripverhalen. Al die andere strips lees ik natuurlijk ook nog steeds. Ik ben geen snob. Ik hou nog steeds van goede Europese strips en SF-strips van onafhankelijke Amerikaanse uitgevers en zelfs van superheldenverhalen (de Immortal Hulk-reeks van Al Ewing was bijvoorbeeld fantastisch). Maar die krijgen in SF-bladen en op YouTube-kanalen vanzelf al veel publiciteit. Volgens mij verdienen deze meer obscure strips het echter ook voor het voetlicht gebracht te worden. Bij dezen dus een paar tips voor ‘graphic novels’ met een SF-thema.

 

Titan (François Vigneault, Oni Press)

In een mijnkolonie op de Saturnusmaan Titan werken genetisch aangepaste reuzen onder toezicht van opzichters van de Aarde. De spanningen tussen de twee groepen stijgen. De nieuwe manager João da Silva komt er al snel achter dat het moeilijk zal worden de vrede te bewaren. Hij raakt bevriend met Titaan Phoebe Mackintosh, maar die heeft zo haar eigen geheimen.

Dit was oorspronkelijk een webcomic en dat is er ook wel aan te zien, want de tekeningen zijn best ruw, waarbij de karakters soms bijna op karikaturen lijken. Maar het is een rauwe omgeving met menselijke karakters, dus het past wel dat het niet allemaal zo mooi is. Het is bovendien geen verhaal voor kinderen. Dit verhaal bevat expliciet geweld en seks. Het draait uiteindelijk om kapitalisme en kolonialisme – dat er een aanbeveling van Cory Doctorow op de cover staat laat wel zien dat dit een politiek getint verhaal is. Toch was ik verrast door de wendingen in het verhaal. Dit is er zeker een die ik vaker ga lezen.

 

Far Arden en Crater XV (Kevin Cannon, Top Shelf Productions)

Far Arden begon omdat de tekenaar meedeed aan ’24 hour comic day’. Aan de eerste hoofdstukken zie je ook wel dat ze vlug getekend zijn. Ook later is de tekenstijl bedrieglijk simpel, met schetsmatig ingevulde achtergronden. Maar wat heb ik ervan genoten! Ten eerste omdat de boeken lekker zwaar aanvoelen. Ten tweede om de humor (met name geweldige onomatopeeën en onverwachte wendingen). Ten derde om het knap opgebouwde verhaal.

Army Shanks, een zeiler en avonturier, moet op zoek naar het legendarische ‘Far Arden’ dat zich binnen de poolcirkel zou bevinden. Is het SF? Het ligt op de grens, maar deze wereld is niet helemaal de onze en in Crater XV speelt ruimtevaart een belangrijke rol, dus ik reken het goed. Zoals in de beste SF draait het uiteindelijk om mensen en het slot van beide delen deelt een emotionele kaakslag uit. Je zou het niet verwachten bij een avonturenboek met zoveel humor, maar overmatige ambitie leidt meestal niet tot een voor iedereen even positieve afloop.

 

Satania (Vehlmann & Kerascoët, NBM Graphic Novels)

Dit is een van mijn persoonlijke favorieten. Ondertussen heb ik deze strip al twee keer gelezen, maar ik zal er vaker naar terugkeren. In de traditie van Jules Verne reist een gezelschap naar het binnenste van de aarde. Ze volgen een verdwenen onderzoeker die de theorie voorstond dat verhalen over duivelfiguren uit mythologie en religie terug te voeren zouden zijn op ondergronds overlevende Neanderthalers. De groep stuit op een heel ecosysteem hangend aan het plafond van een enorme grot boven een lavameer …

Ook hier zijn de karakters bijna kinderlijk eenvoudig getekend, met zwarte stippen als ogen, terwijl dit echt geen kinderverhaal is. De omgeving is bijna ziekelijk van kleur en wildgroei. In dit primordiale landschap komt de vraag centraal te staan wat beter is – leven als mens of als wilde? Fantastische fantasiedieren, avonturen in grotten en een einde dat uit de verhalen van Lovecraft afkomstig had kunnen zijn, alles komt samen in een geheel dat mijn verbeelding doet vonken. Een aanrader.

 

On A Sunbeam (Tillie Walden, First Second)

Met 534 pagina’s een flinke pil, deze ‘graphic novel’ van een jonge tekenaar. Gezien de kwaliteit van haar werk in dit boek, gaat er de komende decennia nog veel moois van haar verschijnen. Hier vertelt ze een heel persoonlijk verhaal in een ongebruikelijk space opera universum – een universum waar je geen mannen zult tegenkomen, maar daar wordt geen punt van gemaakt. Het gaat om twee meisjes die elkaar op school ontmoeten en verliefd op elkaar worden. Ze raken echter van elkaar gescheiden. Veel later vinden ze elkaar terug, maar of ze bij elkaar kunnen blijven? Dit verhaal over een queer romance wordt met veel gevoeligheid gebracht. Ondertussen ontdek je als lezer onder andere paleizen die in de ruimte zweven en ruimteschepen die er uitzien als vissen. De tekeningen zijn prachtig en het subtiele gebruik van kleur maakt je altijd meteen duidelijk op welk moment in de tijd je je bevindt. Geen grootschalige actie, al wordt het op het eind wel spannend, maar vooral herkenbare menselijke emoties. De moeite van het lezen waard.

 

Under-Earth (Chris Gooch, Top Shelf Productions)

Dit is ook al een pil, met 570 pagina’s, en ook weer een boek dat door het kleurgebruik duidelijk maakt in welke verhaallijn je je bevindt. Een heftig verhaal dat er geen doekjes om windt en dat het meest lijkt op dystopische boeken als 1984 of Fahrenheit 451. In deze niet zo mooie toekomstwereld dient een grot als gevangenis. Veroordeelden vormen daar een eigen maatschappij en daar gaat het niet altijd even eerlijk aan toe. Een timide man die moeite heeft zichzelf staande te houden in de gewelddadige omgeving, sluit vriendschap met een reus die eigenlijk niets liever wil dan lezen. Ondertussen zoeken twee vrouwen naar een manier om uit de gevangenis te ontsnappen. Maar daarvoor moeten ze binnendringen in de centrale toren van de bewakers …

Spannend, met ook hier weer veel aandacht voor de karakters, en een einde waarin de verschillende lijnen op een mooie manier bij elkaar komen. Omdat het zo grimmig is, is dit misschien niet een boek dat ik vaak zal herlezen, maar ik ben wel blij dat ik het in mijn collectie heb.

 

Universe! (Albert Monteys, Image)

Gezien de uitgever zou je verwachten dat dit een strip is die op de traditionele Amerikaanse manier is vormgegeven, maar dat is het dus niet. Ook deze strip verscheen oorspronkelijk online, in vijf delen. Deze delen staan allemaal op zichzelf, maar er zijn wel onderlinge verbanden aan te wijzen. De tekeningen doen Europees van stijl aan en zijn (anders dan sommige andere graphic novels) vrolijk gekleurd. De strip behandelt harde SF-concepten als tijdreizen, robots, buitenaards leven en zelf het begin van tijd en ruimte. Hierbij wordt gekozen voor een komische insteek, maar de speculatie is altijd interessant, vooral in een verhaal over een relatie tussen een echtpaar, van wie de vrouw iets sneller door de tijd beweegt dan de man. Ik moest er regelmatig bij grinniken, ook omdat de draak wordt gestoken met mensen die wetenschap vooral gebruiken om geld te verdienen. Wie houdt van grote ideeën, maar het niet erg vindt als daar een humoristische draai aan wordt gegeven, zal aan dit boek veel plezier kunnen beleven.

 

Black Star (Eric Anthony Glover & Arielle Jovellanos, Abrams Comicarts Megascope)

Waren de eerdere ‘graphic novels’ in dit artikel duidelijk strips voor volwassenen, deze kun je als ‘Young Adult’ kwalificeren. Dit is een spannend SF-verhaal vol actie en avontuur – precies waar ik van houd. Een ruimteschip stort neer op een gevaarlijke planeet. De shuttle is losgeraakt en komt een stuk verder neer. Harper North gaat onderweg. Ze blijkt echter niet de enige overlevende te zijn en de shuttle biedt slechts plaats aan één inzittende … Overstromingen, bosbranden en vulkaanuitbarstingen zijn maar een paar van de barrières op het pad van Harper North. En dan staat ze ook nog via het scherm op haar arm in verbinding met haar tegenstander, die een geheim van haar kent dat ze liever niet onder ogen wil zien. Weinig dialogen, veel tekeningen, dus deze las ik relatief snel. Misschien relatief weinig diepgang, maar ik genoot wel van het avontuur. En het verhaal laat zien dat mensen om te overleven in staat zijn om tot het uiterste te gaan.

 

The History of Science Fiction (Xavier Dollo & Djibril Morissette-Phan)

Strips hoeven geen fictieve verhalen te vertellen – er zijn ook talloze ‘graphic novels’ in het non-fictie genre. Zelfs eentje over de geschiedenis van de SF – ons geliefde genre. Twee robots die vliegen in een X-wing, betreden een landhuis en ontdekken daar artefacten uit de SF-geschiedenis. Deze raamvertelling neemt weinig plek in, want vooral komen schrijvers en vertellers tot leven om met elkaar in gesprek te gaan, worden belangrijke SF-verhalen in stripvorm naverteld en samengevat en krijgt de lezer talloze tips voor boeken, strips en films in het genre.

Meer aandacht voor moderne ontwikkelingen in de SF, zoals de opkomst van vrouwelijke schrijvers en schrijvers van andere afkomsten, zou prettig zijn geweest. Bovendien kende ik veel van de informatie al omdat ik me al eerder ook heb verdiept in de geschiedenis van de SF. Maar het is altijd leuk het nog eens in een andere vorm tot me te nemen. Wat in elk geval blijkt, is hoe rijk de geschiedenis van het genre is en hoe het altijd probeert ontwikkelingen in maatschappij en wetenschap onder de loep te leggen. Voor wie nog weinig weet van de geschiedenis van de SF als genre is dit een mooi startpunt, dat uitnodigt tot verdere verkenningen!

Dit artikel, door Johan Klein Haneveld, is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Postmortem Sterrenlichaam – Een reis van lichtjaren – HSF 2022/3

Meer dan vijf jaar geleden, op 8 april 2017, won ik met Sterrenlichaam de Harland Award voor ‘beste verhaal’. Misschien het meest opmerkelijke detail aan de hele affaire is dat ik het totaal niet aan zag komen. Opmerkelijk vooral omdat ik de maanden ervoor regelmatig rond vestingstad Heusden wandelde en daar fantaseerde over niet alleen een triomfantelijke eerste plaats, maar ook de onvermijdelijke aanschuiving bij De Wereld Draait Door (die draaide toen nog) en de lancering van mijn carrière als schrijver. Hubris is heerlijk in kleine, stiekeme doses. Toch, toen puntje eenmaal bij paaltje kwam, bleek dat ik het niet écht geloofde.
Tijdens de dag van de uitreiking vond er ook een Japans festival plaats, waar ik graag signeer. Aangezien die bezoekers het voorname publiek zijn voor mijn young adult-trilogie Pindakaas en Sushi communiceerde ik aan Floris Kleijne, een der Harland-organisatoren van dat jaar, dat ik niet zou komen. Daarop ontving ik een email met de omineuze titel ‘Je hebt reden om zaterdag naar de Dag te komen’. Ik werd bezworen dat deze communicatie ‘onder het meest strikte embargo en geheimhoudingsbeding denkbaar’ stond; een embargo dat duidelijk een houdbaarheidsdatum van vijf jaar heeft, Floris. Mij werd in de mail verder te kennen gegeven dat ik ‘een van de schrijvers in de top-12 van de Harland Award Verhalenwedstrijd 2016!’ was. En: ‘Met 5 prijzen te vergeven betekent dit dat je een kans van 41,67% loopt dat je zaterdag een prijs in ontvangst mag nemen.’ Het is achteraf onvoorstelbaar dat het kwartje toen niet viel, maar dan ken je mijn grenzeloze naïviteit nog niet. Ik ging er totaal van uit dat ik ergens laag op de lijst zou staan, maar hoog genoeg voor wat schouderklopjes van mijn vrienden. Toch maar naar Amsterdam dus.
Als je niet in de gelegenheid was om er in die pre-corona (en pre-drama) jaren bij te zijn; de uitreikingen van de Harland Awards waren tussen 2015-2018 een chique beleving, met een heel programma in een auditorium met speeches en galajurken en nagelbijtende schrijvers die de aftelling ondergingen. Ik zat in de zaal naast onder andere Sophia Drenth, Jasper Polane en Pen Stewart – allen vaardige auteurs. Het bovenste segment van de slordige tweehonderd inzendingen werd langzaam onthuld, de handen werden rauw geklapt. Tegen de tijd dat we bij de top 10 kwamen, voelde ik mijn hart in mijn keel kloppen. Telkens kwam er een nieuwe naam, maar niet de mijne. Toen er nog maar drie plekken over waren, gebeurde er iets merkwaardigs in mij. Ik kalmeerde, want het werd me totaal duidelijk dat Floris Kleijne me had voorgelogen. Het was een grap geweest. De nummers drie en twee werden onthuld en jurylid Bo Balder kwam naar het katheder om volgens traditie eerst een stuk van de winnende tekst voor te lezen, alvorens de titel te onthullen.
Ze begon te spreken.
En ik had verdorie gelijk. Ik herkende deze tekst volledig niet. Het ging over een Nederlandse hoofdpersoon genaamd ‘Jo-Anne’, terwijl mijn hoofdpersoon de Engelse naam ‘Joan’ had.

Wedergeboorte
Ver vóór de uitreiking, in de maanden voordat ik op moesbenen naar het podium liep om me door een geïmproviseerde speech heen te stuntelen, was ik al begonnen om het korte verhaal Sterrenlichaam om te vormen tot de roman Sterrenlichaam.
In het boek is Joan niet langer de enige hoofdrolspeler. Ze gaat als exobiologe nog steeds mee op een gedoemde mijnwerkersexpeditie naar het titulaire sterrenlichaam – een grotesk buitenaards lijk van cyclopische proporties – maar deelt ditmaal de schijnwerpers met voorman Kev en de doortrapte ‘salaryman’ Okyū. Vanaf het eerste moment is het vertrouwen tussen hen flinterdun. Zodra de expeditie rampzalig misloopt en ze door de inklappende aders en ingewanden van het sterrenlichaam moeten vluchten, breekt er een koortsachtige paranoia uit onder de mijnwerkersploeg.
Op zich is dit een bekend gegeven, dat doet denken aan de ruimtecrew van de Nostromo die wordt uitgedund in Alien of de groep vreemden die wakker wordt te midden van dodelijke valstrikken in de Cube en zich afvraagt wie te vertrouwen is. ‘Groeiende achterdocht onder grote druk’, een prima kloppend hart voor een roman. Maar er zit meer achter.
Vriend Rik Spanjers (docent Media en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam) leende me recent het boek The History of Science Fiction uit, van de Britse academicus Adam Roberts. Deze beschrijft trefzeker hoe ons favoriete genre door de decennia en eeuwen heen tot uiting is gekomen. Eenmaal aangekomen bij de zestiger jaren van de vorige eeuw behandelt hij de opkomst van de ‘new wave’, een stroming binnen het genre dat sterk experimenteerde met vorm (en vanzelfsprekend op afkeuring kon rekenen van de meer traditionele lezers en schrijvers binnen het sterk gefragmenteerde wereldje). Een van de new wave-titels die in literatuurstudies lang op veel aandacht kon rekenen was Thomas Pynchon’s Gravity’s Rainbow. Dit lastig doordringbare werk, zo schrijft Roberts, ‘is georganiseerd rond een secuur gestructureerd thematisch principe (de paraboolvlucht van een raket) in plaats van de stoffige conventies van begin-midden-eind’.
Nu wil ik niet beweren dat Sterrenlichaam zo extreem avantgardistisch is als dit. Toch voel ik mij aangetrokken tot de vormexperimenten van de new wave, en zag ik terugkijkend hoe ik flirt met dezelfde principes. Mijn roman volgt namelijk de structuur van een zwangerschap – van het moment van impregnatie tot de uiteindelijke bevalling. Dat blijkt een verrassend natuurlijke vorm, die zich goed leent voor de rollercoaster aan emotionele pieken en dalen die de lezer verwacht. Maar deze structuur sijpelt ook thematisch (seks en geboorte) door in alle lagen van het verhaal. Het sterrenlichaam is een vleselijke omgeving die binnengedrongen wordt door mensen die, in hun tomeloze nijverheid, leven in de dode omgeving blazen.

Via Worldcon naar China
Dan kun je nog zo je best doen op je verhaal, daarmee heb je nog geen uitgegeven boek. In 2018 was het manuscript klaar en begon ik een eerste ronde langs enkele uitgevers. Post-Harland was het absoluut makkelijker geworden om in gesprek te komen met redacteurs, wat vooral hielp bij de publicatie van enkele korte verhalen (met name How Much For Prime Minister? in het inmiddels ter ziele gegaande grounded sf-magazine 2.3.74 van Lebowski Publishers). Maar een sf-roman is andere koek. De meeste commerciële partijen zijn daar huiverig voor en het liep dan ook op niets uit. Nu had ik Sterrenlichaam naar de sympathieke, kleinere fantastische uitgevers in Nederland kunnen brengen, maar ik wilde hier juist een breder publiek mee bereiken – liefst in de boekhandel. En die wens was ik nog niet bereid te laten varen.
Ik liep hier echter tegen een muur aan, dus besloot het verhaal dan maar naar het Engels te vertalen, om via de internationale markt alsnog een Nederlandse publicatie te forceren. Als het niet moeilijk kan, dan maar krankzinnig moeilijk.
Het duurde tot 2020 om de vertaling klaar te stomen – deels omdat ik het verhaal gelijk flink aanpakte aan de hand van de feedback van een keur aan proeflezers. Het toeval wil dat ik een jaar daarvoor last-minute naar Worldcon in Dublin was gevlogen, dé reizende genreschrijversconventie, waar je George R.R. Martin in een salsarestaurant kunt treffen en je je een slag in de rondte kunt netwerken. Daar ontmoette ik diverse uitgevers en literair agenten uit Engeland en de VS, en bevriendde bovendien de Japanse sf-schrijver Taiyo Fujii (wiens werk in het Engels is uitgegeven door Haikasoru, met name Orbital Cloud is een aanrader). Hij nodigde me daarna uit op een universitaire workshop in Lyon, als interviewer voor een gesprek tussen hem en de Chinese schrijfster Xia Jia (uitgegeven in online magazine Clarkesworld). En het was zij die mij naderhand in contact bracht met de Chinese uitgeverij Science Fiction World – de grootste in het genre daar. Nergens is sf zo booming als in China, dus toen zij besloten om Sterrenlichaam te vertalen en uit te geven (het staat op de planning voor ergens in 2023), voelde het als erkenning voor het jarenlange zwoegen en blijven geloven in mijn verhaal.
Misschien was het wel dit wapenfeit dat ervoor zorgde dat ik nét serieus genoeg kon worden genomen om in gesprek te komen met mijn huidige literair agent Christiaan Boesenach van Sebes & Bisseling, het eerste en grootste agentschap in Nederland. Normaal doen zij niets met sciencefiction, maar hier wilden ze wel een gokje op wagen. Daarvoor moest natuurlijk eerst nog het Nederlandse manuscript op de schop, om het gelijk te trekken met de sterk verbeterde Engelse versie, een taak die mij bijna tot de rand van gekte dreef. (Als je maar vaak genoeg hetzelfde verhaal herschrijft, verlies je vanzelf je verstand.) Met deze frisse versie wisten we de vrij nieuwe genreuitgeverij Iceberg Books te charmeren, die na meerdere vertaalde werken van o.a. Brandon Sanderson nu ook een podium biedt aan Nederlands talent. Sterrenlichaam verschijnt bij hen eind oktober 2022, met een waanzinnige cover. (Het boek is op www.iceberg-books.nl te bekijken en bestellen.)
Is het hoofdstuk daarmee gesloten en dit hele relaas een hopelijk inzichtelijke postmortem met een strikje eromheen? Natuurlijk niet. Er zijn nog té veel landen en talen waar de roman niet beschikbaar is. Dit is een ‘work in progress’.

Duizend kronkelpaadjes
Zijn uit dit hele avontuur nog universele lessen te halen? Ik heb altijd geloofd dat er niet één vaste manier is waarop een schrijver succesvol wordt. Daarvoor is het wereldje te veranderlijk en te afhankelijk van toevallige ontmoetingen en buitenkansen. Dat ik op Worldcon iemand tegen het lijf loop, die me weer in contact brengt met, enzovoort, dat valt niet te repliceren. Iedere schrijver die iets presteert, heeft daarvoor een eigen weg bewandeld. Hoe Joachim Heijndermans het bijvoorbeeld klaarspeelde om zijn korte verhaal All Throughout The House te laten verfilmen in Love Death + Robots van Netflix, dat hangt af van totaal onvoorspelbare factoren die je niet kunt beheersen of nabootsen. Wel zijn er algemene vaardigheden en stappen die je kunt leren of zetten om je kansen te vergroten. Netwerken is er één van. Ga naar schrijversconventies en maak daar vriendjes. Dat vereist sociale handigheid, waarbij het belangrijk is dat je authentiek blijft in plaats van een act opvoert. Een bepaalde taaiheid is ook nuttig: bijt je vast in je verhaal, blijf het kritisch herschrijven en geef niet te snel op. Sterrenlichaam is keer op keer onder handen genomen, gedurende zes lange jaren, en nu pas ziet het ’t daglicht. De laatste les is om strategisch te denken. Wat zijn de zetten die je nu kunt maken om straks uit te komen waar je wilt zijn? Is dat het winnen van een prijs, de publicatie van een verhaal of een buitenlands avontuur, dat daarna kan leiden tot contacten/recensies/legitimiteit/doorbraak?
Toch is het makkelijker zoiets op te schrijven dan het uit te voeren. Halverwege voelt het allemaal niet zo logisch meer aan, uitzichtloos zelfs, ‘ik ben maar wat aan het doen’. Dan is het niet gemakkelijk om te blijven geloven in je eigen werk. Het is bovendien een vreemde gewaarwording dat je succes afhangt van zaken die niets met de creatieve kant van het vak te maken hebben en die je niet zelf in de hand hebt. Je moet maar vertrouwen dat het goedkomt. Gelukkig draait het, als het dan eindelijk lukt, daarna weer om de kwaliteit van je schrijven.
Het kronkelpaadje van Sterrenlichaam bleek uiteindelijk op een mooie plek uit te komen, een kaap met uitzicht op een kokende zee vol tentakels onder een hemel van smeltende sterren. Voor mijn volgende roman duik ik, net als jullie, weer het dichtbegroeide bos in.
Roderick Leeuwenhart

Bio:
Roderick Leeuwenhart is de schrijver van sf-romans De Heren XVII (Quasis, 2021) en Sterrenlichaam (Iceberg Books, 2022, Science Fiction World, 2023). Hij is Harland Award-winnaar, knuffelt thuis graag met zijn ratten en acht het onbewezen dat een indringer uit het multiversum hem enkele jaren geleden heeft vervangen.

Dit artikel is eerder verschenen in HSF (2022/3).

Hoezo commercieel? – Column – Johan Klein Haneveld – HSF 2022/1

Schrijvers vragen zich vaak af wat ze kunnen doen om meer boeken te verkopen. Sommigen schrijven onder een Engels pseudoniem omdat lezers vaker boeken kopen van internationale auteurs. Vrouwen gebruiken soms een initiaal in plaats van hun voornaam, want mannelijke lezers zouden liever boeken lezen van mannelijke auteurs. Schrijvers wordt afgeraden korte verhalenbundels te publiceren, want daar zou geen publiek voor zijn. Sciencefiction is niet zo’n populair genre in ons taalgebied, dus zou je beter fantasy kunnen schrijven.
Ikzelf krijg wel eens te horen dat ik minder boeken per jaar moet publiceren, want dan zouden lezers meer uitkijken naar mijn volgende publicatie. Ook zou ik maar in één genre moeten schrijven en moeten kiezen voor series in plaats van ‘stand alones’, dan zou ik meer verkopen. Het is schijnbaar belangrijk commercieel bezig te zijn. Ik snap dat dit geldt voor uitgeverijen, maar voor mij als auteur zie ik het belang er niet van in. Ik zal namelijk toch nooit zoveel met een boek verdienen dat ik ervan kan leven.
Onlangs kreeg ik van een van mijn uitgevers de afrekening van 2021 toegestuurd. Van mijn roman ‘Scherven vol ogen’ bleken maar zestig exemplaren te zijn verkocht. Ik moest wel even slikken. Ik had namelijk mijn best gedaan voor de promotie en geïnvesteerd in advertenties op Facebook. Nee, ik had het boek niet kunnen verkopen op festivals, maar ik ben op zulke gelegenheden sowieso niet erg succesvol. Nu was ‘Scherven vol ogen’ niet een toegankelijke Tolkienachtige fantasyroman, maar een futuristische horror die zich afspeelde in een onder water gelopen Nederland. Dat is niet het meest commerciële genre. Maar stel dat ik een toegankelijker boek had geschreven, en het dubbele had verkocht. Dan was dat nog niet echt veel geweest.
Gezien mijn vele activiteiten op social media zien sommigen mij als succesvol auteur. Maar van alle boeken van mij die zijn verschenen sinds 2016, zijn er van geen meer dan driehonderd over de toonbank gegaan. Wanneer kennissen me vragen wat ik overhoud aan mijn boeken, moet ik daarom dus hartelijk lachen. Bij het nagaan van mijn inkomsten over 2020 voor de belastingopgave, ontdekte ik dat ik in totaal negenhonderd euro had verdiend aan het schrijven. Op dat moment had ik achttien boeken op mijn naam staan, waarvan er vier in het jaar ervoor waren uitgekomen. De meest succesvolle auteurs in het genrewereldje, uitzonderingen als Thomas Oldeheuvelt nagelaten, bereiken oplages van 1500 stuks voor hun boeken. Als ik dezelfde verkoop zou behalen, gaat er eerst een deel naar de belastingen en daarna zou het me per boek nauwelijks een maandsalaris opleveren. De schrijvers die zoveel verkopen staan bovendien zo ongeveer op elke comiccon en elk fantasyfestival in Nederland – daar heb ik de energie helemaal niet voor.
Je zou er moedeloos van raken, maar op mij hebben deze cijfers het tegenovergestelde effect. Als ik toch niet van mijn boeken kan leven, ook niet als ik het meest commerciële werk denkbaar schrijf en al mijn vrije tijd in de promotie daarvan steek, kan ik net zo goed schrijven wat ik wil, ook als dat niet commercieel is. Dan ben ik tenminste trots op het boek, dat precies het verhaal is dat ik wilde vertellen, in het genre waar ik van houd. Als er dan ook nog lezers zijn, hoe weinig ook, die van mijn werk genieten, ben ik een tevreden schrijver.

Dit artikel, door Johan Klein Haneveld, is eerder verschenen in HSF (2022/1).

Oorlogje spelen – Waarom geen SFFH-spellen in SFFH-werken? – HSF 2022/1

Waar vele moderne boordspellen wel iets hebben van een fantastische thema, van magie tot ruimtevaart, is het interessant om te constateren dat deze beweging niet wederzijds is.  Want zeg nou zelf: poker op de Enterprise? Hebben we in honderden jaren geen beter kaartspel uitgevonden?

Bij altijd al populaire spellensoorten, uitgezonderd educatieve spellen, komen steeds dezelfde elementen naar voren. Gokken, liegen en vooral veroveren: kennelijk fundamentele menselijke eigenschappen die in elke beschaving te herkennen zijn. Dat zegt misschien iets over de mensheid, maar je kunt het ook anders bekijken: beter nep dan echt. Is het niet beter om met figuurtjes strategie te beoefenen dan met mensen van vlees en bloed? Het antwoord is zowel de oorsprong van vele spellen als waar SFFH-werken waarin een spel centraal staat over gaan. Slaan we erin door waardoor het spel weer echt wordt, of wordt het juist een volledig alternatief voor oorlog? Oorlog is voor degenen die erin vechten geen spel maar wanneer wordt een spel oorlog? Als er entiteiten doodgaan? Of als het zo ervaren wordt door de spelers?

Los van werken die echt over die vervaging gaan, is de vraag waarom spellen van belang zijn in veel verhalen die er niet omheen draaien. Een spel is eigenlijk altijd een gevecht. Ja, zelfs van die leuke moderne coöperatieve spellen waar ik ontzettend van houd en waar je tegen het spel zelf vecht. Voor mensen die slecht tegen hun verlies kunnen, is elk onschuldig spelletje bloedserieus. En als je een verhaal vertelt, is het laten zien van de reacties van je karakters in bepaalde situaties essentieel om die karakters geloofwaardig neer te zetten. Dus ja, je kan ze gewoon laten vechten, maar net als in het echte leven hoeft er bij onenigheid niet altijd geslagen te worden. En dan volstaat een algemeen bekend spel vaak wel om te laten zien hoe iemand met strategie en tegenslag omgaat. Hoe mensen een spelletje spelen, kan net als in het echt meer over hun persoonlijkheid zeggen dan ze zelf doorhebben.

Als je een spel op deze manier gebruikt om eigenschappen van je karakters in beeld te brengen, en het spel aan zich verder geen belangrijke rol laat spelen maar het bij wereldbouw probeert te laten, heb je snel het probleem dat er een heel hoofdstuk of aflevering over het uitleggen van de regels gaat. En vaak raak je dan de helft van je lezers of kijkers kwijt. In bordspelsessies met vrienden heeft immers ook niet iedereen hetzelfde aan uitleg nodig. Sommigen mensen moeten gewoon spelen of zien spelen, wat bij een fictief spel in een fictieve wereld bijzonder moeilijk is. Als je er te weinig over uitlegt, zegt het mensen niks en kan je het beter weg laten. Dus ja dan valt je toch snel terug op oude bekende spellen: met kaarten bluffen, dobbelstenen gooien of oorlogje spelen.

Vanuit een vertelstandpunt is het logisch om te gaan voor algemeen bekende spellen in SFFH. Wereldbouw is al moeilijk genoeg. Wat bekende blokjes even wat anders neerzetten is vaak al voldoende. Schaken lijkt een populaire optie waar een nieuw sausje overheen wordt gegooid. Door magie levend in de Harry Potter-reeks, geëvolueerd tot een driedelig boord in de Star Trek-wereld. Een algemeen bekend spel kan namelijk ook dienen als herkenningselement in een onbekende wereld, wat belangrijk kan zijn in het vervreemdend schrijven wat SFFH vaak is.

Algemeen bekende spellen ook omdat je simpelweg de regels dan niet uit hoeft te leggen. Natuurlijk kan niet iedereen schaken en kent niet iedereen alle regels van blackjack, maar mensen herkennen het wel en snappen over het algemeen genoeg van de basis zodat er een referentiekader is. Een kort stukje uitleg tussen karakters (waarvan de ene het spel nog niet kan bijvoorbeeld) is dan genoeg om de relevantie van het spel geloofwaardig neer te zetten.

De inzet van algemeen bekende spellen in SSFH-werken is dus vaak genoeg een kwestie van gemak. Maar niet alleen. Want slagveld spellen als schaken zijn niet voor niks al zo lang populair, en je kan inderdaad verwachten dat ze dat waarschijnlijk voor altijd zullen blijven.

Gelukkig zijn er in onze wereld steeds meer spelletjes met een HSF-jasje, en steeds meer fantastisch ingewikkelde conceptspellen die zelf heerlijk doorslaan in het vertellen van een verhaal, zoals Time Stories. Dan maar standaardspellen herkennen in SFFH, en buitengewone SFFH-spellen in de gewone wereld spelen.

Dit artikel, door Alice Jouanno, is eerder verschenen in HSF (2022/1).

Mensen/Spellen – Verbeelding is van alle tijden – HSF 2022/1

Niets overstijgt tijd en ruimte zoals spellen dat doen. Al sinds mensenheugenis verzinnen we allerlei manieren om tijd met elkaar door te brengen. Van bordspellen tot dobbelen, van touwtje springen tot hinkelen, in de echte wereld of fictief, er is niets menselijker dan spelen en spellen creëren. Het zal je misschien niet verbazen dat de wortels van sommige moderne spellen duizenden jaren oud zijn. Evenzo kun je er zeker van zijn dat we over een paar millennia nog steeds grotendeels dezelfde spellen verzinnen én spelen.

Als er een prijs voor het eerst bekende bordspel ter wereld bestond, zouden er twee spellen voor in aanmerking komen: het oud-Egyptische ‘senet’, en het Soemerische ‘spel van twintig vierkanten’. Deze spellen zijn beide meer dan vier millennia oud en werden door alle lagen van de bevolking gespeeld, van Nefertari en Toetanchamon tot Hankh van hier tegenover en Sja de bakker. De volledige spelregels zijn verloren gegaan, maar dat heeft ons er niet van weerhouden om nieuwe te maken zodat we deze spellen kunnen blijven spelen.

Want ook dat lijkt ons in het bloed te zitten: nieuwe varianten van het oude vertrouwde verzinnen. Zelfs in sciencefiction zie je dit concept terug. Dejarik – holo-chess – uit Star Wars lijkt met zijn tweedelig bord en twee sets van vier of vijf pionnen niet alleen op ons moderne schaken, maar ook op het Egyptische strategiespel senet.

Senet bestaat namelijk uit een rechthoekig bord van drie kolommen met elks tien vlakken, en twee sets van vijf pionnen. De uitgebreide versies hebben zelfs een uitschuifbakje voor de spelstukken die niet zou misstaan in Lando’s bescheiden stulpje op Cloud City.

Het spel van twintig vierkanten kennen we uit de Neo-Soemerische derde dynastie van Ur (het huidige Irak). Dit spelbord heeft een speelsere vorm. Ook in veel sciencefiction terug te zien, zijn spelborden die andere vormen hebben dan het standaard vierkante of rechthoekige kader. Kadis-kot uit Star Trek: Voyager doet met zijn zeshoekige bord en speelstukken niet onder voor het spel van twintig vierkanten. Al zouden fictieve spellen uit de SF-werelden die we kennen wel wat meer patronen mogen gebruiken zoals bij het Ur-spel. Staat toch veel gezelliger?

Dat niets menselijk ons, onze voorouders en onze nazaten vreemd is of gaat zijn, blijkt ook uit het oud-Griekse drankspel ‘kottabos’. Het laatste restje wijn uit je drankbokaal naar een doelwit gooien terwijl je de naam van je geliefde roept: een spel dat moeilijker wordt naarmate de avond vordert omdat, nou ja, réstjes wijn dus – dat klinkt toch alsof het gisteren verzonnen had kunnen zijn in plaats van 2.500 jaar geleden? Drankspellen lijken bij uitstek ook een tijdverdrijf dat op zijn plaats is op een generatieschip.

Die nieuwsgierigheid naar hoe onze voorouders speelden is een traditie die wordt voortgezet in SFFH. Het is misschien niet de precieze intentie van de fictieve spelvarianten die we in het fantastische genre tegenkomen, maar bouwt desondanks voort op die grote menselijke belangstelling voor wat er achter ons ligt.

Denk dus aan ons, mensen van vier millennia in de toekomst, wanneer jullie die gereconstrueerde versie van mens-erger-je-niet tevoorschijn halen.

Dit artikel, door Sonja Boschman, is eerder verschenen in HSF (2022/1).

Essay: SF in Nederland – Wat verloren is kan veroverd worden – HSF 2022/1

Sciencefiction is verloren in Nederland (maar kan heroverd worden)

Als Nederlandse sciencefictionschrijver ben ik 95% van mijn dag kwijt aan knarsetanden, mijn kleren scheuren en as over mijn hoofd strooien terwijl ik door het Rijsterborgherpark struin en jammer: ‘Waarom wordt SF hier nou zo weinig gelezen?’ Sinds ik mijn pijlers richtte op dit mooiste en beste aller genres, heb ik die vraag vaak gesteld aan collega’s. Frustrerend genoeg waren de antwoorden vaak een beetje vaag of kon je al ruiken dat het maar het halve verhaal was – kennelijk weet niemand écht hoe het precies zit.

Eerst de feiten dan maar. Sciencefiction doet het in Nederland geweldig. In de bioscoop. En op Netflix. Eén op de vier films die verschijnt, stel ik even met de natte vinger, is SF. Ja, ook superheldenfilms zijn dat vaak, of denk je dat Spider-Man in een nanokostuum of Ant-Man die de quantumwereld doorkruist onder historisch drama valt? Kennelijk zijn mensen zót op ruimteschepen en high tech op het scherm, maar zeggen diezelfde lieden ‘nee, dank je’ als ze de boekenzaak in stappen. Of zijn dit soms hele andere groepen? Is er een denkbeeldig Venndiagram te tekenen waarin Primekijkers en Boekenlezers elkaar precies niet raken? De statistieken lijken het inderdaad te bevestigen, en dat is zonde. Hoewel niet elke Star Wars-fan een lezer zal zijn, is SF, met alle respect, fucking nerdy. Nerds zijn nieuwsgierig en leergierig en hongeren naar kennis over hun obsessie. Dít zijn de mensen die weten wat korstmossen zijn en je graag komen vertellen waar Lagrangepunten liggen. De overlap zou er dus wel degelijk moeten zijn, is er echter maar matig, en vertaalt zich dus niet in klinkende winsten en royale contracten voor de sappelende genreschrijver ’s-Neerlands.

Momentje, ik schreeuw even heel hard in deze holle regenton.

 

Achter de feiten

Een nuttige vraag om eerst te stellen: is het ooit anders geweest? Het antwoord daarop is já! In pakweg de zestiger tot en met de tachtiger jaren van de twintigste eeuw werd hier vrolijk en volop sciencefiction uitgegeven. Vertaalde werken, dat wel, maar die waren er in overvloed – met name Amerikaans werk en zeker niet alleen de geijkte namen die ook nu nog, terecht of soms ook onterecht, resoneren. Naast Clarke, Heinlein en De Schrijver Wiens Achternaam Met Een A Begint waren er ook meer dan genoeg collecties en romans te vinden van uitstekend auteurs als Eric Frank Russell, Ray Bradbury, Jack Vance, Frederick Pohl, Philip K. Dick, Norman Spinrad en R.A. Lafferty. Uitgevers Meulenhoff en Bruna beconcurreerden elkaar met meer dan complete portefeuilles alsof het een lieve lust was. Sic transit gloria mundi.

Maar een intrinsiek aspect van SF is dat het overpeinzingen zijn over de toekomst, gezien vanuit het perspectief van vandaag. Anders gesteld, zelfs SF is een momentopname die uit de mode kan raken of ouderwets worden. Kwam het klad er op den duur in? Op een hype volgt bijna altijd een crash. Misschien sloop er in de loop der decennia toch wat metaalmoeheid in, waardoor het genre aan relevantie inboette en het bredere publiek – begrijpelijk – de schouders ophaalde? Dat is achteraf moeilijk in te schatten: alles uit die tijd leest als een kijkje in het verleden, of beter gezegd hoe het verleden keek naar de toekomst.

Illustratief vond ik een oorspronkelijk Nederlandse verhalenbundel die ik onlangs las, uit 1971, naar aanleiding van een tweelandelijke wedstrijd (Nederland en België) gehouden door omroepstichtingen NOS en BRT en uitgegeven door Bruna. In het parlance van de jaarlijkse Ganymedesbundel: dat zou een mooie staalkaart op moeten leveren van het schrijfwerk in die periode. Het niveau was echter bedroevend. Op een enkele uitschieter na (een jonge Eddy C. Bertin deed mee, won geheel ten onrechte niet) was de creatieve kwaliteit ronduit pover. De bundel stond vol met ook in die tijd al uitgekauwde thema’s en plotjes, met minstens drie verhalen waarvan de clou was ‘het speelde zich eigenlijk op aarde af en deze mensen waren Adam en Eva/de Egyptenaren!’ Als dit de winnende verhalen van een landelijke wedstrijd waren, begrijp ik waarom het algemene leespubliek de schouders ophaalde en massaal besloot dat sciencefiction niet relevant meer was.

Een tikje oneerlijk om de output van liefhebbers aan te dragen als de oorzaak van de teloorgang van SF, natuurlijk. Werden er door Nederlandse professionals in die tijd dan wél kwaliteitsgenrewerken geschreven? Op zich wel: Tonke Dragt en Felix Thijssen springen eruit. Het was echter duidelijk niet genoeg voor het genre om in eigen taal wortel te schieten.

 

Engels vs. Nederlands

Soms wordt als argument aangedragen dat wij verdomd goed Engels kunnen en daarom liever het bronmateriaal lezen dan een vertaalde versie. Ik herken dit. Ik lees ook liever het oorspronkelijke werk, om zo dicht mogelijk bij de schrijver te blijven. (Dit gaat uiteraard enkel op voor Engelstalige en hooguit Duitse boeken. De Witcher-serie van de Poolse Andrzej Sapkowski lees ik lekker in het Nederlands.) Op beurzen en festivals heeft iedere vakgenoot wel ervaring met voorbijgangers die zichzelf hebben wijsgemaakt dat Nederlands ‘niet lekker leest’ en enkel Engelse werken kopen.

Nu denk je misschien: hoe kan dit een verklaring voor de noodlijdende staat van het genre in Nederland zijn? Die ontwikkeling gebeurde toch in een tijd dat het nog helemaal geen sinecure was om aan Engelstalige boeken te komen? Dat klopt deels. Er was destijds nog geen internet, de boekhandels (en dus de uitgevers) waren poortwachters en niet iedereen kon even een tripje naar de American Book Store in Amsterdam maken. Toch waren er manieren om aan Engelstalig werk te komen, en eerder dan je wellicht denkt. Na de Tweede Wereldoorlog bleven er veel meegenomen boekjes van Amerikaanse soldaten achter, die zeker in de grotere steden voor een kwartje te koop waren. Dat ging er bij jonge lezers wel in, en zo leerden ze bovendien Engels. Onze taligheid kan dus best een factor zijn geweest in die tijd – hoewel het die vandaag de dag nog veel sterker is.

Een andere, niet te onderschatte is de algehele ontlezing in Nederland. Dan hebben we het niet over het (zorgelijk!) zelfs oprukken van analfabetisme, maar het feit dat steeds minder mensen boeken lezen. Wat leidt tot allerlei ellendigheden, bijvoorbeeld dat het voor boekhandels alleen nog maar rendabel is om het equivalent van de kiloknaller aan te bieden: bewezen succesnummers of door ghost writers geschreven biografieën van BN’ers. Klink ik zuur? Is dit te zuur? Moet ik iets minder zuur zijn? Weet je wat, ik sluit dit hoofdstuk snel af, niemand wordt hier blij van.

 

Plottwist

Een perspectiefwisseling is misschien nuttig hier. Het genre is veel groter dan alleen de ‘hardcore’ SF zoals wij die beminnen. Literaire SF ligt wel degelijk in de winkel, en kruisbestuivingen van allerlei pluimage. Het is aan de lezer en schrijver om dat cool te vinden of daar de neus voor op te halen. Maar het genre is er, het leeft en het zou slim zijn om het in al zijn facetten te omarmen.

Een lichtpuntje in dit hele verhaal is dat er een nieuwe garde aan SF-schrijvers is opgestaan in de afgelopen tien jaar, die (naast de oude rotten) met allerlei initiatieven aan de weg timmert om het genre weer groot te maken. Dit zal niet uit één hoek kunnen komen, maar samenwerking vereisen tussen schrijvers, uitgevers, lezers en boekhandels. We kunnen bovendien leren van de fouten van het verleden: niet meer nabootsen wat in de Angelsaksische wereld gebeurt, maar het genre een Nederlands tintje geven, het smoel geven met thema’s en insteken die voor óns relevant zijn. Dit proces is al gaande. Ik heb goede hoop dat sciencefiction over tien jaar weer helemaal terug is – niet alleen bij mensen thuis op hun scherm, maar ook in hun boekenkast.

 

Roderick Leeuwenhart

 

Bio:

Roderick Leeuwenhart is de schrijver van SF-romans De Heren XVII (Quasis, 2021) en Sterrenlichaam (nog ongepubliceerd in Nederland, wel verschenen in China). Hij is Harland Award-winnaar, knuffelt thuis graag met zijn ratten en is bezig met een langlopend project waarin hij zijn hersens langzaam laat vervangen door korstmossen.

 

De rol van uitgevers

Omdat mijn overzicht op de zaak ook maar beperkt is, stel ik de vraag aan Tais Teng – grootmeester in het SF-genre in ons kikkerlandje en dus iemand die er wellicht zicht op heeft. Waarom denkt hij dat SF wegkwijnde in ons land? Dixit Teng:

‘Hoewel uitgevers als Meulenhoff en Bruna prima bezig waren, gold dat niet voor een stel anderen. Die zagen SF-boeken enkel als verdienmodel en brachten pulpverhalen uit de veertiger en vijftiger jaren uit. Captain Future En De Keizer Van Het Heelal om een gruwelijk voorbeeld neer te zetten. Dat was vast heel goedkoop in de aanschaf, maar had niets met SF te maken. Goede SF is zich juist heel erg bewust van het heden en borduurt daar op voort: hightech surfers op de omslaande tsunamigolf der vooruitgang.

Een tweede punt was dat de vertalingen soms abominabel waren, zo slecht dat ik ze in het Engels terug moest vertalen om te begrijpen waar het verhaal eigenlijk over ging. Ik herinner een gruwelijke misvertaling uit Clifford D. Simak’s City: “Ze zaten op vet te kauwen.” In het Engels: “They sat chewing the fat.” Oftewel, ze zaten wat te ouwehoeren.

SF-lezers beginnen vaak vrij jong (10-12 jaar) en zijn over het algemeen redelijk intellectueel. Na verloop van tijd leren een heleboel van ons Engels te lezen en kopen boeken alleen nog in de oorspronkelijke taal. Als uitgevers de moeite nemen om op Nederlands talent in te zetten, hoeft dat niet te gebeuren.’

Dit essay is eerder verschenen in HSF (2022/1).

Toekomsttroost – In gesprek met Auke Hulst – HSF 2022/1

Auke Hulst nieuwste boek heeft niet alleen indruk gemaakt bij liefhebbers van fantastiek. De Mistukoshi Troostbaby Company (hierna DMTC) is dan ook de genomineerd voor de Libris literatuurprijs 2022. Voorzitter van de jury dit jaar is Ahmed Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam. Op maandag 9 mei maakt hij de winnaar bekend in Felix Meritis, met een Hommage-show voor de zes genomineerde auteurs die via livestream te volgen zal zijn. De bekendmaking van de winnaar wordt live uitgezonden in Nieuwsuur op NPO2.

Hiermee kunnen we toch officieel stellen dat Auke een SF-roman succesvol naar het bredere literair publiek heeft weten te brengen. Over het wantrouwen tussen genrefictie en literatuur, lees je in dit nummer meer. Auke zou graag de afstand zien verminderen en daar lijkt DMTC zeker een bijdrage aan te leveren. Wat zegt hij er zelf over?

 

Hoe lang heb je gedaan over het schrijven van DMTC? Is het idee eerst lang blijven broeden?

Het feitelijke schrijven van het boek heeft drie jaar gekost. Een jaar langer dan ik voorzien had, omdat het steeds dikker werd, en misschien ook omdat het emotioneel zwaarder was dan gedacht. Hoewel ik best wist dat het niet gemakkelijk zou zijn, want de kern van het boek is een persoonlijke ervaring waar ik lang mee geworsteld heb: het verlies van een ongeboren kind. Dat was lang geleden, en dit boek heeft bijna een decennium in mijn hoofd liggen gisten voor ik eraan toe was om eraan te beginnen.

 

Wat hoop je dat mensen uit DMTC halen?

Het boek gaat uiteindelijk over schuld, schaamte en het onvermogen je bij de loop van de geschiedenis neer te leggen. Dat is in De Mitsukoshi Troostbaby Company op twee manieren uitgewerkt: een net-niet-vader die alsnog een kind in de vorm van een robotmeisje ‘koopt’, en een verhaal-in-een-verhaal geschreven door diezelfde vader. Dat is een tijdreisverhaal waarin het alter ego van de vader keer op keer terugreist in de tijd om te proberen de geschiedenis te veranderen en tot een betere uitkomst te komen. Je zou kunnen zeggen dat de les is dat je met verzet tegen het verleden niets ongedaan kan maken. Sterker: dat je met dat verzet in het heden meer schade aanricht dan je zou willen.

 

In hoeverre is het verhaal geworden zoals je het eerst had bedacht? 

Ik werk behoorlijk intuïtief. Doordat zo’n boek jaren heeft liggen gisten kan dat ook: als ik begin heb ik al redelijk grip op de vorm en de toon. Een aantal kernscènes en kernthema’s hebben die zich al aangediend. Maar al schrijvende gebeurt er ondertussen van alles: nieuwe ingevingen, nieuwe inzichten, soms ook dingen die in het dagelijks leven voorvallen en zo’n boek binnendringen. Dat maakt een roman tot op zekere hoogte een onkenbaar, nauwelijks te temmen wezen.

In één opzicht heeft corona de inhoud beïnvloed: ik had een reisbeurs om naar Japan te gaan, een land dat een grote rol speelt in het boek, maar Japan ging net op slot voor ik ernaartoe kon. Ik kon nog wel naar Myanmar, waar indertijd – dit was vlak voor de militaire coup aldaar – mijn broer woonde, en waar ik nog heb kunnen rondreizen. De rol die Myanmar in het boek speelt is duidelijk groter geworden door die ervaring, terwijl ik qua Japan meer moest leunen op oude reisherinneringen en research op afstand, wat Japan iets minder prominent heeft gemaakt dan verwacht.

 

Heb je de hoofdstukken ook om en om geschreven, zo niet uitgewerkt? En schrijf je chronologisch of volg je je inspiratie vanuit een schets?

Niet om-en-om en ook niet chronologisch. Het is best wel all over the place. Dat heeft een voordeel: ik werk altijd aan stukken waarvoor ik op dat moment inspiratie heb, maar ook een nadeel: het blijft heel lang onduidelijk of alles goed in elkaar gaat passen en of ik niet aan een hopeloze mislukking bezig ben. Die angst blijft eigenlijk het hele proces, en zelfs na de publicatie. De goede recensies zijn dan vooral een opluchting.

 

Heb je zelf een Alexa, robotstofzuiger of andere smart home installaties?

Nee. Afgezien van de apparaten waarop ik werk – desktop, laptop, telefoon – is mijn huis behoorlijk analoog. Heel veel papieren boeken, een oude piano, wat gitaren, meubels. Ik sta enigszins wantrouwend tegenover de invasieve aspecten van moderne technologie. En dan vooral wat betreft de wijze waarop overheden en tech reuzen daarmee omgaan. Tegelijk moet ik toegeven dat ik best veel op sociale media zit, terwijl je die toch als ziektekiemen voor de samenleving kan beschouwen.

 

De vervaging tussen schrijver Auke (jij) en schrijver Auke (jij?) spiegelt de vervaging tussen de twee boeken (DMTC en het fictieve boek). In hoeverre heb je dat fictieve boek ook uitgewerkt in je hoofd, zo niet uitgeschreven?

Lastige vraag… Ik kan er dit over zeggen: Auke van der Hulst, de schrijver in het boek, is een alter ego, maar ook nét niet mij, vandaar dat ‘van der’. De schrijver in het boek-in-het-boek, die Kaj heet, is weer een alter ego van die Auke van der Hulst, dus nog weer een stap extra van me verwijderd. (Overigens heet mijn alter ego in Kinderen van het Ruige Land, de autobiografische roman over mijn jeugd op het Groningse platteland, Kai, met een i.) Die verwijdering geeft me net wat meer speelruimte om bepaalde dingen extremer te maken en op het scherpst van de snede te onderzoeken. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de manier waarop in het boek-in-het-boek het thema van zelfhaat wordt onderzocht. Nogal bloederig, namelijk.

Wat dat boek-in-het-boek betreft, vaak is het zo dat als er zoiets in een roman zit, je slechts fragmenten krijgt opgediend. Ik wilde het goed doen: gewoon het hele boek, en dan zo goed mogelijk, maar wel geschreven op een manier die nét niet helemaal de mijne is, maar de manier van de Auke in het boek, if that makes sense… Een boek-in-een-boek kan een trucje worden, en de enige manier om dat erg te vermijden is door het serieus als een boek op zich te benaderen… zonder te vergeten dat het met de omringende tekst in gesprek is.

 

Heeft een boek net zoveel invloed op de schrijver als de schrijver op zijn boek volgens jou? Dat lijkt met Auke uit het boek wel het geval te zijn. Ben jij ook heel dicht bij jezelf gekomen met het schrijven van de Auke in DMTC?

Als je jaren aan een roman werkt, zeker als het een heel persoonlijke roman is, lééf je in die wereld. Misschien nog wel meer dan in je eigen wereld. Het is onvermijdelijk dat zo’n boek grote invloed uitoefent op je gemoed en de manier waarop je naar de wereld om je heen kijkt. En soms is dat zwaar, zoals hier, want dit is een zwaar boek.

 

Heb je iets over jezelf geleerd door het schrijven van DMTC?

Er waren twijfels die steeds groter werden tijdens het schrijven. Vooral: kan ik het hoe dan ook maken om over iets zó persoonlijks – het verlies van een ongeboren kind – te schrijven? Want daar is ook iemand anders bij betrokken, die je zo’n boek uiteindelijk ongevraagd aandoet. Ik kreeg steeds meer moeite met het vampiristische van schrijven; met de wijze waarop je als schrijver dingen aan het leven onttrekt, inclusief het leven van anderen. Uiteindelijk is die worsteling het boek binnengeslopen. Het is óók een vraag waarmee de Auke in het boek zit. Ik heb vooral veel geleerd over schrijven zelf, de waarde ervan, en de prijs, en of ik bereid ben die te betalen.

 

Wat zijn de laatste vijf boeken die je gelezen hebt en zijn het aanraders? Waarom wel/niet?

Ik zit in een leesclub, waarmee we momenteel Dzjan van Andrej Platonov aan het lezen zijn. Tot dusver – hoewel een beetje stijf vertaald – erg goed en op een verdrietige manier geestig. Ik schrijf recensies voor NRC Handelsblad en in dat kader heb ik Tortilla Flat van John Steinbeck gelezen, wat erg goed geschreven is, maar ook een beetje dubieus in zijn portrettering van een armlastige minderheid. Ook voor de krant las ik Naar het paradijs van Hanya Yanagihara, een wat onevenwichtige baksteen die voor de helft – de beste helft – uit een dystopische sciencefictionroman bestaat. Net uitgelezen: Meisjesherinneringen van Annie Ernaux, de Franse grootmeesteres van de memoires. Uitmuntend. Al iets langer geleden, maar ik wil er graag lezers naartoe dirigeren, heb ik The Dispossessed van Ursula Le Guin herlezen. De eerste keer dat ik die politiek-filosofische SF-roman las, vond ik hem geweldig, maar ik waag te betwijfelen of ik er als veertienjarige veel van begrepen heb. Bij herlezing bleef het méér dan overeind. Een terechte klassieker. En extra interessant in de context van het hedendaagse debat over het failliet van het kapitalisme en de heropleving van het marxisme.

 

Wat is het eerste horror-/sciencefiction-/fantasy-boek dat je als kind gelezen hebt en wat je bijgebleven is?

Ik heb de SF min of meer bij toeval ontdekt. Ik was twaalf en had sinds kort een bibliotheekpas. In de dorpsbieb van Slochteren, provincie Groningen, heb ik twee willekeurige boeken uit de vrij kleine kast met SF getrokken – al denk ik nu dat het niet heel gek was dat ik dat deed, want ik was van jongs af al gefascineerd door sterrenkunde. Die boeken waren de Doodsstrijd-trilogie van Harry Harrison, musculaire ruimteavonturen rond de gokker-sjacheraar Jason DinAlt, en Robert Heinleins The Moon is a Harsh Mistress, dat vertaald is als De maan in opstand. Dat laatste boek deed het hem. Ontzettend vlot geschreven, in een hele eigen hard-boiled stijl, spannend, maar vooral ook: tjokvol ideeën over vrijheid, rechtvaardigheid, samenlevingsvormen en techniek. Voor wie het niet kent: het gaat over een strafkolonie op de maan waar ‘vrijgeboren’ kinderen ter wereld komen die niettemin gevangen zitten op die stofbol, deels omdat ze fysiek een leven op aarde niet aankunnen. Hoe kun je vrij zijn als je in een gevangenis woont? Er ontstaat een revolutionaire beweging die zich – met hulp van een “bewust” geworden mega-computer – teweerstelt tegen de Aardse onderdrukkers. Dat ik door zo’n boek kon ontsnappen aan mijn eigen niet erg prettige bestaan op het Groningse platteland én tegelijk juist de confrontatie aan kon gaan met essentiële levensvraagstukken opende me de ogen. Het was het begin van een levenslange leesliefde.

 

Schrijf je wat je zelf ook wil lezen of juist helemaal niet? Waarom is dat?

Dat is een hele moeilijke vraag. Ik ben erg gevoelig voor stijl, en ik denk dat mijn werk zich wel stilistisch onderscheidt. Maar verder… Ik schrijf in principe voor mezelf – probeer de gedachte aan lezers ook zoveel mogelijk buiten de deur te houden – met het doel bepaalde kernthema’s in mijn eigen leven op zoveel mogelijk manieren te onderzoeken. Maar als ik boeken van anderen lees, laat ik me juist graag verrassen door andere thema’s, andere vraagstukken. Dan wil ik in hún wereld stappen. Mijn eigen werk herlees ik zelden of nooit.

 

Wat is je routine? Vroege vogel of nachtuil? Schrijf je consequent en gedisciplineerd of in vlagen?

Geen routine. Vroeger schreef ik veel ’s nachts, maar dat is niet erg gezond, zeker niet als je aanleg hebt voor somberheid. Nu schrijf ik wanneer ik de geest krijg. Waardoor ik dus ook vaak zit te niksen. Wat dan niet echt niksen is, want op deep background draait de romanwereld gewoon door.

 

Wat is volgens jou de meerwaarde die SF levert aan (literaire) fictie?

Ik denk dat sciencefiction je nieuwe manieren aanreikt om vraagstukken te onderzoeken, waardoor je dichter bij antwoorden en inzichten kan komen dan met louter ‘realistische’ fictie. Het element van de experimentele testopstelling staat me aan. Hele originele technische ideeën zijn leuk en aardig, maar ze hebben voor mij pas waarde als ze functioneel zijn: als ze het mogelijk maken tot een thematische verdieping te komen. Ik gebruik in De Mitsukoshi Troostbaby Company een aantal gangbare sciencefiction-ideeën – de menselijke robot, het tijdreizen, de dystopische near-future alternate history – op een manier die, hopelijk, de verdieping van de thema’s bevordert. Ik hoef niet een innovatieprijs te winnen, ik wil elementen van de menselijke ervaring uitdiepen.

 

Waar werk je nu aan? Je hebt sciencefiction en fantasy geschreven, kunnen we ook een horrorroman verwachten zodat de HSF-drie-eenheid in je oeuvre vertegenwoordigd is?

Ik ben in de eerste fase van een historische roman, waar ik nog niet veel over kan zeggen, behalve dat tanden er een centrale rol in spelen, zowel metaforisch als in zéér tastbare zin. Goed mogelijk dat daar een vampiers-element in zal sluipen… Maar ho, ik heb al te veel gezegd.

 

Kan je ons iets vertellen wat je nog nooit in een interview gezegd heb omdat de juiste vraag nooit gesteld is?

Ik wil graag benadrukken dat sciencefiction, dat toch een wat koele en cerebrale reputatie heeft, ook hele emotionele literatuur kan opleveren. Een van de meest aangrijpende boeken die ik ooit gelezen heb is Flowers for Algernon van Daniel Keyes. En ik denk niet dat er een boek is waar ik een diepere emotionele band mee heb dan met Orson Scott Cards Ender’s Game. Daar doen Cards verder zeer twijfelachtige politieke denkbeelden weinig aan af.

 

Wil je nog iets kwijt?

Ik maak ook muziek. Find me on Spotify!

 

Dit interview is eerder verschenen in HSF (2022/1).