Blackwell; Kevin Valgaeren; uitg. Lannoo nv, Tielt, 2018; 447 blz.; € 19,99; omslagontwerp: Wil Immink Design; Omslagbeeld: Arcangel
In goed Nederlands: “Blackwell”, een “gothic novel”. En niet zomaar een gothic novel, nee, “een duistere, meeslepende”, roept de cover ons toe. “Een legendarisch schip. Een gruwelijk geheim. Een duister verleden.” tromroffelt het op de achterflap verder. Blackwell is de vierde roman van Kevin Valgaeren, die eerder met De Ziener de Schaduwprijs voor het spannendste debuut won en met Seance de shortlist van de Harland Awards Romanprijs bereikte. Valgaeren heeft dus wel wat in zijn mars en ook deze keer laat hij dat zien. Bij de gothic novel denk je aan het werk van Mary Shelly en Edgar Allan Poe, aan Dracula en Jack the Ripper en Jekyl en Hyde, aan een duister, Dickensachtig Londen en half verlaten kastelen in een maanverlichte nacht. Je denkt aan een andere tijd, een tijd waarin dingen langzamer gingen en teksten breder mochten zijn omdat er nog genoeg tijd was om te lezen.
Ja, ik herken het gevoel van de gothic novel en meen de fascinatie voor die tijd te begrijpen, maar toch vraag ik mij af waarom een in Antwerpse Kempen opgegroeide jongen als Kevin Valgaeren gothic novels schrijft en geen gotische romans, waarom hij een Blackwell kiest en geen Zwartwater, waarom hij die duistere, romantische sfeer niet projecteert op Antwerpen en Oostende of Koksijde, maar opnieuw Londen en omgeving als decor kiest. Houdt hij al rekening met een wereldwijd succes en wilde hij voorkomen dat hij de locaties later moest wijzigen in internationaal meer acceptabele, zoals Thomas Olde Heuvelt dat met Hex moest doen? In zijn nawoord geeft Valgaeren een gedegen antwoord op mijn vragen, met als kern: “Blackwell is mijn bescheiden ode aan Stokers klassieker en aan een plek die sinds 1897 onlosmakelijk verbonden is met de gothic novel.” En toch, het is ook de sfeer van het half verlaten Koksijde in december, januari, en zou het niet mooi zijn als daar ook eens iets duisters aan land kruipt?
De flaptekst doet het verhaal recht: “1891. Tijdens de mistige nacht van Pasen slaat een schip tegen de klippen in het vissersdorpje Whitby. Aan boord geen levende ziel. Jericho Blackwell, vooraanstaand lid van de Society for Psychic Investigation and Education, wordt teruggeroepen uit zijn met opium doordrenkte kluizenaarsbestaan om het ongeval te onderzoeken. Samen met de zenuwachtige archivaris John Dawkins ontdekt hij dat er zeker één iemand aan boord was, iemand die al tweehonderd jaar dood had moeten zijn. Wanneer een reeks beestachtige moorden een spoor trekt van Whitby richting Londen, beginnen Blackwel en Dawkins aan een verwoede achtervolging.”
Valgaeren weet het verhaal sfeervol te vertellen, waarbij de compositie effectief spanningsbogen tot stand brengt. Met zijn verwoording lijkt hij iets van de traagheid, van de rust van de oorspronkelijke gotische roman tot stand te willen brengen, en daar slaagt hij ook wel in. Met korte hoofdstukken houdt hij het verhaal in beweging, en door zo mooi mogelijk te verwoorden houdt hij de lezer vast. Maar in dat laatste, zo loffelijke streven zit ook het grootste manco van deze roman, want soms doet de formulering geforceerd, te gezocht aan. Bijvoorbeeld de “vrolijke lentezon die zich genadeloos op het stedelijke landschap stortte, en via de raampjes van de koets binnendrong met de bedoeling zijn vermoeide ogen te folteren.” (blz. 47) Een formulering die lichte wrevel oproept en daarmee afleidt van het verhaal. De meest storende was voor mij “de deerne”, die “met haar malse armen de pan van het vuur haalde, een forse lap varkensvlees in tweeën sneed, en de stukken verdeelde over een gelijk aantal borden.”, een formulering die bij mij het beeld opriep van een softenon slachtoffer met de armen in een stompje, zonder handen; een beeld dat ik iedere keer dat deze deerne ten tonele verschijnt weer voor mij zie. Een gevolg van het zoeken naar meer woorden dan er nodig zijn, want iedere lezer begrijpt wel dat wanneer je een pan van het vuur haalt, je dat niet met je voeten doet. En ook zal ieder lezer begrijpen dat wanneer je vlees in tweeën snijdt en dat over de borden verdeeld, het een “gelijk aantal” borden zal zijn. Maar goed, dat zijn de schoonheidsfoutjes van een jonge auteur, die hij in toekomstig werk hopelijk zal vermijden.
Het verhaal komt tot een afgerond einde, maar wel met een aantal vragen die een vervolg noodzakelijk maken. En ik ben wel nieuwsgierig naar hoe het met Blackwell verder gaat.
(Paul van Leeuwenkamp)