Cargo

Cargo.jpg

Cargo
Johan Deseyn; Kramat BVBA; 2019; 511 blz.; € 22,00; omslag en vormgeving MaryDes Designs

De Vlaming Johan Deseyn publiceert al bijna vijfentwintig jaar horror. Na de verhalen in tijdschriften als Cerberus en de SF Gids van Eddy Bertin, verscheen in 1996 zijn eerste boek bij Flanders Publishing, de verhalenbundel Helleweefsel. Die uitgeverij had geen lang leven, maar Deseyn schreef onverdroten verder en publiceerde sindsdien al meer dan vijftien boeken, voornamelijk lijvige horror-romans in de traditie van Stephen King. Hij was zo’n beetje de enige vertegenwoordiger van dat genre, voor een deel van die periode wellicht vergezeld door Jack Lance en Koos Verkaik, die beiden ook de aanduiding Nederlandse Stephen King kregen, maar die naar mijn idee toch minder in de schijnwerpers traden. Deseyn haalde nominaties en long lists voor De Diamanten Kogel (in 2003 voor Westhaven), de Gouden Strop (in 2006 voor Anderwereld) en de Hercule Poirot Prijs (in 2007 voor Yellowmoon). Eens werd hij, in de tijd dat er nauwelijks Nederlandstalige horror verscheen, door De Limburger tot “prins van de horror” gekroond.

Het was onvermijdelijk dat na Helleweefsel er geregeld een van zijn romans bij mij terechtkwam en ik besprak eerder Thanathor (2003) en Chaos (2008) voor VLABIN en Holland SF. Nadat vijf romans (Daemonium in 2010, Labyrint in 2012, Necromancer in 2014, Dolmen in 2016, Deal? in 2017) aan mij voorbij gingen– er is zo ontzettend veel te lezen! – is er nu dus Cargo. En het toont dat een Deseyn nog altijd een Deseyn is: een psychohorror waarin vanuit breed geschetste personages de wereld wordt bedreigd door het Kwaad met hoofdletter, een ongenuanceerd fundamenteel Kwaad, wreed, nog altijd tot uitdrukking gebracht op de “Hellraiser-manier” die al in zijn eerste verhalen aanwezig was. De strijd met dat Kwaad wordt Amerikaans weergegeven. In Cargo is het op de eerste plaats Susan T. Brennigan, werkzaam op de ontvangst van een groot ziekenhuis in Allensburg, en later inspecteur Robert Santhonian. Susan heeft een bijna dood-ervaring, de bekende gang met het licht aan het einde, maar ze kiest er voor terug naar het leven te gaan, en daarbij, zoals de flaptekst ons vertelt, reist “iets kwaadaardigs [] ongewild met haar mee, graaft in haar herinneringen en voedt zich met verdrongen haatgevoelens. Pech voor degenen die haar ooit enige vorm van pijn hebben bezorgd. Daar stopt het echter niet bij…” Ze heeft een “lading”, een “cargo” gekregen. Wat die cargo allemaal uitspookt, dat kun u beter zelf lezen.

Bij alle boeken die ik van Deseyn las, kwam ik onvermijdelijk bij twee vragen, die als punten van kritiek kunnen worden gelezen, zo ook bij Cargo. Tegelijkertijd zijn het twee punten die zo structureel bij de romans van Deseyn horen, dat ik misschien wel teleurgesteld was geweest wanneer ze er deze keer niet waren. Johan Deseyn blijft consequent zichzelf en heeft daarmee een eigen groep lezers aan zich gebonden, en de kritiek van een Hollander zal niet van het grootste belang zijn. En toch ga ik ze hier herhalen.
Op de eerste plaats is er de zo ontzettend Amerikaanse setting. Waarom Allensburg, ergens in de buurt van Seattle, met een Neccan River, een Lake Audubon, Ullander Estate, Lyle, Todd… Waarom niet iets in België, bij Antwerpen of Brussel of Zottegem, met een Frank of een Rogier ergens in de Ardennen of de Kempen? Ik blijf er van overtuigd dat de eigen directe omgeving net iets meer intensiteit, iets meer overtuiging aan een verhaal geeft. En ik blijf ook van mening dat een schrijver iets moet toevoegen aan die eigen omgeving.
Op de tweede plaats is er het Nederlands. Er wordt wel gesproken over Vlaams als een eigen taal, maar ik weet eigenlijk niet wat ik mij daarbij moet voorstellen. Ik heb twee beelden van het Vlaams dat je kunt lezen: een bijna perfect ABN met van die mooie woorden waarvan de Van Dale aangeeft dat ze zuid Nederlands zijn, en een Nederlands waarin steeds verkeerde woorden worden gebruikt. Het Vlaams van Deseyn hoort tot de laatste categorie, het Vlaams waarover de Vlaamse televisie zelf ooit eens een educatief programma had. Om mij tot de eerste drie pagina’s te beperken: “de collega’s die hun werkzaamheden aan de onthaaldesk uitvoerden.”, “een rechtopstaand verhoog”, “door zich stilzwijgend om te draaien”, “ik kom waarschijnlijk in aanmerking voor de vervanging”, “de onregelmatig schokkende bewegingen van haar rechterarm, waar Ayman aan vasthing”, “recht tegenover de ingangsdeur”, “een uitprint”. Daarna kwam ik nog veel betere voorbeelden tegen, maar ik heb ze niet genoteerd en vind ze niet zo snel terug. En dat zegt ook iets over de schrijverskracht van Deseyn: hij laat je dóórlezen.
En natuurlijk is er ook de Hellraiser-toon. Bijvoorbeeld: “Hij zag zelfs zijn twee ballen en totaal ontvelde penis hangen, als kleine ornamenten tegen de muur [] Daarrond waren andere ingewanden verspreid.” Dit is een Deseyn-invulling van het begrip horror die bij mij niet werkt, maar gelukkig staat dit aspect in vergelijking met zijn eerste werk niet meer op de voorgrond.
Hoe dan ook, Deseyn was, zeker nadat Eddy Bertin zich beperkte tot jeugdboeken, een paar decennia de belangrijkste Nederlandstalige horror-auteur, maar de laatste jaren heeft hij concurrentie gekregen. Tom Thys en Anthonie Holslag beperken zich vooralsnog tot verhalen, maar Thomas Olde Heuvelt levert al romans die dikker en griezeliger en beter geschreven zijn dan die van Deseyn.

Ten slotte moet uitgeverij Kramat BVBA expliciet worden genoemd. Een uitgever misschien een beetje aan de zijlijn staat van het fantastische, maar die al vele jaren heel netjes verzorgde boeken uitgeeft in die genres. Naast de horror van Johan Deseyn is er werk van auteurs als Nico De Braeckeleer, Guido Eekhaut, Thirza Meta, Mel Hartman, Karel Smolders, Tais Teng, Peter Schaap en Kevin Valgaeren. En Kramat zal altijd de uitgever zijn van het laatste werk van John Vermeulen, waaronder enkele sciencefictionromans.

Paul van Leeuwenkamp

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *